Les 3.3 Veranderen van fase

Les 3.3 Veranderen van fase
1 / 37
suivant
Slide 1: Diapositive
Natuurkunde / ScheikundeMiddelbare schoolvmbo t, mavo, havoLeerjaar 2

Cette leçon contient 37 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Les 3.3 Veranderen van fase

Slide 1 - Diapositive

Planning
  • Nakijken 1 t/m 8 (vanaf blz 90)
  • Paragraaf 3.3 
  • Maken opgaven 

Slide 2 - Diapositive

Nakijken 1 t/m 8 (vanaf blz 90)
Snel klaar? maak ook 9!

Slide 3 - Diapositive

1
  • a) - daalt
  •      - stijgt 
  • b) alcohol 
  • c) Celcius
  •      - smeltend ijs
  •      - kokend water

Slide 4 - Diapositive

2
  • Stijgbuis
  • Reservoir
  • Schaalverdeling

Slide 5 - Diapositive

3
  • a) - thermometer a: 26°C
  •      - thermometer b: 38,17°C
  •      - thermometer c: 38,8°C
  •      - thermometer d: -18°C
  • b) b
  • c) digitale/elektronische 
  • d) b - c - a - d
  • e) a, c en d

Slide 6 - Diapositive

4

Slide 7 - Diapositive

5
  • thermometer a 

Slide 8 - Diapositive

6
  • a) van 0°C tot 100°C = 12 cm
  •       12 : 10 delen = 1,2 cm per 10 °C
  • b) rond de 26/27°C

Slide 9 - Diapositive

7
  • a) A
  • b) je kunt de thermometer nauwkeuriger aflezen
  • c. Thermometer wordt langer dus lastiger in gebruik en gaat daardoor ook sneller kapot

Slide 10 - Diapositive

8
  • a) 3 delen
  • b) - Hi = high, dus hoge temperatuur
  •      - Lo = low, dus lage temperatuur
  • c) Bij Lo
  • d) De automobilist hoeft de temperatuur niet exact te weten. Het is voldoende als hij alleen weet of de temperatuur niet te hoog is

Slide 11 - Diapositive

9a
Bijvoorbeeld:
  • als de kraan een tijd niet is gebruikt, is het eerste water iets warmer dan de rest omdat het water in de kraan is opgewarmd door de warmte van het lokaal;
  • een van beide thermometers geeft een onjuiste temperatuur aan, bijvoorbeeld omdat deze stuk is;
  • als thermometer 1 bij het aflezen uit de vloeistof is gehaald, kan de thermometer opgewarmd zijn door de warme lucht in het lokaal.

Slide 12 - Diapositive

9b

  • Door de thermometers om te wisselen. Als de thermometer in beker 1 weer 17 °C aangeeft, is het water in de kraan opgewarmd.
  • Als de thermometer in beker 1 geen 17 °C aangeeft, maar een andere temperatuur, is er iets mis met een van beide thermometers.

Slide 13 - Diapositive

Slide 14 - Diapositive

Welke 3 fasen ken je?

Slide 15 - Question ouverte

Fasen
De fasen van stoffen
  • vaste stof
  • vloeistof
  • gas

Slide 16 - Diapositive

Hoe noemen we het als ijs naar vloeibaar water gaat?

Slide 17 - Question ouverte

Leerdoelen 3.3 veranderen van fase
  • Je kunt de zes fase-overgangen van stoffen beschrijven.
  • Je kunt beschrijven hoe de fase-overgangen van water een belangrijke rol spelen bij allerlei weersverschijnselen.

Slide 18 - Diapositive

Hoe noemen we het als ijs naar vloeibaar water gaat?
Smelten  


Dit noemen we een fase-overgang: water gaat van de ene (vaste) fase naar de andere (vloeibare) fase.
Fase-overgang: als stoffen van de ene naar de andere fase gaat.

Slide 19 - Diapositive

  • Smelten: een vaste stof wordt een vloeistof.
  • Verdampen: een vloeistof wordt een gas.
  • Condenseren: een gas wordt een vloeistof.
  • Bevriezen: een vloeistof wordt een vaste stof.
  • Rijpen: een gas wordt een vaste stof.
  • Vervluchtigen: een vaste stof wordt een gas.

Fase-overgangen

Slide 20 - Diapositive

Slide 21 - Diapositive

Welke begrippen horen bij fasen en faseovergangen?
Fasen
Faseovergangen
Gas 

Vloeibaar
Vast
Vervluchtigen
Rijpen
Stollen

Slide 22 - Question de remorquage

Rijpen is de faseovergang van:
A
vloeibaar naar gasvormige
B
gasvormige naar vloeibaar
C
gasvormige naar vast
D
vloeibaar naar vast

Slide 23 - Quiz

De faseovergang van vast naar gasvormig is:
A
verdampen
B
smelten
C
vervluchtigen
D
sublimeren

Slide 24 - Quiz

Met welke fase-overgang heb je te maken:
als je je natte kleren laat drogen aan de waslijn?
A
vervluchtingen
B
condenseren
C
smelten
D
verdampen

Slide 25 - Quiz

Condenseren is de faseovergang van:
A
vast naar gasvormige
B
gasvormige naar vloeibaar
C
vloeibaar naar gasvormige
D
vloeibaar naar vast

Slide 26 - Quiz

Een dik pak sneeuw verdwijnt als de temperatuur boven 0 °C komt. Het gaat dan dooien.
Op en naast de sneeuw zie je waterplassen ontstaan.
Met welke fase-overgang heb je te maken als het dooit?
A
condenseren
B
smelten
C
stollen
D
verdampen

Slide 27 - Quiz

Als je op een warme dag een flesje water uit de koelkast pakt, beslaat de buitenkant. Welke faseovergang is dit?
A
verdampen
B
rijpen
C
condenseren
D
vervluchtigen

Slide 28 - Quiz

Smelten
Stollen
Condenseren
Vervluchtigen
Rijpen
Verdampen
Gasvormig
Vloeibaar
Vast

Slide 29 - Question de remorquage

Maken: 2 t/m 8
Vanaf blz 97

Slide 30 - Diapositive

2
  • a) Condenseren (gas > vloeibaar)
  • b) Verdampen (vloeibaar > gas)
  • c) Rijpen (gas > vast)
  • d) Vervluchtigen (vast > gas)
  • e) Condenseren (gas > vloeibaar)

Slide 31 - Diapositive

3
  • a) Van vloeibaar naar vast
  • b) Bevriezen gebruiken we bij water, stollen bij alle andere stoffen. 
  • c) het kaarsvet stolt.

Slide 32 - Diapositive

4
  • a) Smelten (vast > vloeibaar)
  • b) Vervluchtigen (vast > gas)

Slide 33 - Diapositive

5
  • Het ijs in het wasgoed is voor een deel vervluchtigd (van vast naar gas)

Slide 34 - Diapositive

6
  • a) Verdampen (vloeibaar > gas)
  • b) Condenseren (gas > vloeibaar)
  • c) Bevriezen (vloeibaar > vast)
  • d) Smelten (vast > vloeibaar)
  • e) Verdampen (vloeibaar > gas)
  • f) Verdampen (vloeibaar > gas)
  • g) Rijpen (gas > vast)

Slide 35 - Diapositive

7
  • a) De lucht buiten het flesje koelt af en wordt vloeibaar. 
  • b) Condenseren (gas > vloeibaar)

Slide 36 - Diapositive

8
  • a) De temperatuur buiten is lager dan binnen. 
  • b) De druppeltjes komen uit het waterdamp uit de lucht. 
  • c) Condenseren (gas > vloeibaar)

Slide 37 - Diapositive