Grammar - present simple/ tegenwoordige tijd
Je gebruikt de present simple als iets
altijd,
nooit of
regelmatig gebeurt. Bij
I, you, we en
they gebruik je altijd het hele werkwoord
- I go to school
- They cycle to work
- You never walk
Vaak kan je het ook zien aan de woorden die in de zin staan: always, never, sometimes, often, usually, regularly, etc.