Chap 3 : le futur proche et le futur simple

Grammaire:
Futur proche & futur simple
Objectifs:
Reconnaître les formes du futur proche et simple
Traduire ces formes
Conjuguer les verbes réguliers au futur proche et au futur simple
1 / 19
suivant
Slide 1: Diapositive
FransMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

Cette leçon contient 19 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Grammaire:
Futur proche & futur simple
Objectifs:
Reconnaître les formes du futur proche et simple
Traduire ces formes
Conjuguer les verbes réguliers au futur proche et au futur simple

Slide 1 - Diapositive

le futur proche


gaan + heel werkwoord
le futur (simple)


zullen + heel werkwoord
1. onderwerp
2.vorm van "aller"
3. het hele werkwoord
1. onderwerp
2. het hele werkwoord        +  uitgangen

Slide 2 - Diapositive


Schrijf het werkwoord " aller "  nu op:
onder elkaar

Slide 3 - Question ouverte


Le futur proche:
zij gaat slapen

Slide 4 - Question ouverte


Schrijf de uitgangen van " le futur (simple)"  nu op:
onder elkaar

Slide 5 - Question ouverte


Le futur (simple):
zij zal vertrekken

Slide 6 - Question ouverte


Le futur proche:
wij gaan zoeken

Slide 7 - Question ouverte


Le futur (simple):
wij zullen overstappen

Slide 8 - Question ouverte


Le futur proche:
zij gaan missen

Slide 9 - Question ouverte


Le futur (simple):
zij zullen dansen

Slide 10 - Question ouverte


Le futur (simple):
jullie zullen organiseren

Slide 11 - Question ouverte


Le futur (simple):
 jullie zullen kijken

Slide 12 - Question ouverte

Slide 13 - Diapositive


Le futur (simple):
hij zal zijn

Slide 14 - Question ouverte


Le futur (simple):
u zult hebben

Slide 15 - Question ouverte


Le futur (simple):
we zullen zien

Slide 16 - Question ouverte

Oefenen:
Klik door op de link op de volgende dia



le futur (simple)  

70% is een voldoende!
être / aller / avoir / pouvoir / vouloir /  faire / voir 

Slide 17 - Diapositive

Slide 18 - Lien

Nu zelf gaan oefenen!
ex.9e en 9f

Slide 19 - Diapositive