3.4 - Voedselrelaties

Hoofdstuk 3

Organismen leven samen
1 / 36
suivant
Slide 1: Diapositive
BiologieMiddelbare schoolvmbo t, mavoLeerjaar 3

Cette leçon contient 36 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

Hoofdstuk 3

Organismen leven samen

Slide 1 - Diapositive

Hoofdstuk 3 - Organismen leven samen

3.1 -  Organismen in hun omgeving
3.2 - Planten
3.3 - Energierijke stoffen
3.4 - Voedselrelaties
3.5 - Kringlopen

Slide 2 - Diapositive

3.3 - Energierijke stoffen
Herhaling

Slide 3 - Diapositive

Fotosynthese vindt plaats in...
A
de bladgroenkorrels
B
cytoplasma
C
celkern
D
celmembraan

Slide 4 - Quiz

Wat heb je niet nodig voor fotosynthese?
A
mineralen
B
zonlicht
C
water
D
koolstofdioxide

Slide 5 - Quiz

Bij verbranding ontstaat er:
A
koolstofdioxide en glucose
B
glucose en zuurstof
C
koolstofdioxide en zuurstof
D
koolstofdioxide en water

Slide 6 - Quiz

Een plant kan de gemaakte glucose omzetten in...
A
Brandstoffen
B
Bouwstoffen
C
Beschermende stoffen
D
Alle antwoorden zijn goed

Slide 7 - Quiz

Hiernaast zie je een peen. Welk deel van de plant eet je bij het eten van een peen?
A
Stengel
B
Wortel
C
Blad
D
Vrucht

Slide 8 - Quiz

Een peen is een verdikte wortel die reservestoffen bevat.
Hoe komen de reservestoffen in de peen?
A
via bastvaten
B
via houtvaten
C
via haarvaten
D
via wortelharen

Slide 9 - Quiz

Welk onderdeel van de plant eet je als je broccoli eet?
A
Zaad
B
Wortel
C
Bloem
D
Stengel

Slide 10 - Quiz

3.4 - Voedselkringlopen

Slide 11 - Diapositive

Doelen van de paragraaf
Je weet wat ecosystemen, levensgemeenschappen en populaties zijn
Je kan benoemen in welke groepen we dieren indelen
Je kan uitleggen wat een voedselrelatie inhoudt
Je kan uitleggen wat een voedselketen en een voedselweb is
\

Slide 12 - Diapositive

Ecosystemen
Ecosysteem: alle biotische en abiotische factoren
Levensgemeenschap: alle biotische factoren in een ecosysteem
Populatie: Alle dieren of planten van hetzelfde soort in een ecosysteem
Individu: een enkel dier of plant uit een populatie

Slide 13 - Diapositive

Ecosystemen
Voorbeeld:
Ecosysteem: een bos
Levensgemeenschap: eekhoorns, vogels, bomen, planten, insecten
Populatie: alle eekhoorns
Individu: de grootste eekhoorn

Slide 14 - Diapositive

Slide 15 - Diapositive

Organismen kan je verdelen in 3 groepen

  • Producenten (planten)
  • Consumenten (dieren/mensen)
  • Reducenten (schimmels en bacteriën 

Slide 16 - Diapositive

Planten
Maken eigen voedingsstoffen
Fotosynthese
Water + Koolstofdioxide -zonlicht-> Zuurstof + glucose
Dit hebben dieren nodig
Producenten


Slide 17 - Diapositive

Dieren
Kunnen niet hun eigen voeding maken
Ze eten planten of andere dieren
Drie soorten dieren:
Planteneters – eten alleen planten (koe, paard, rups)
Vleeseters – eten alleen dieren (leeuw, havik, haai)
Alleseters – eten zowel planten als dieren (mens, varken)
Dieren en planten hebben een voedselrelatie als ze elkaar eten/gegeten worden (dieren zijn consumenten)

Slide 18 - Diapositive

Voedselrelatie
Noteer je altijd op dezelfde manier:

Plant -> planteneter -> vleeseter 1 -> vleeseter 2
Voorbeeld: Boomblad -> rups -> koolmees -> havik
Dit noem je een voedselketen
Elk onderdeel van de keten is een schakel
Meerdere voedselketens bij elkaar vormen een voedselweb


Slide 19 - Diapositive

Voedselweb

Slide 20 - Diapositive

Stappenplan
  • Stap 1: Knip alle plaatjes los 
  • Stap 2: Zet alle planten bij elkaar (producenten)
  • stap 3: Verzamel alle dieren die planten eten bij elkaar (herbivoren)
  • stap 4: Verzamel alle dieren die vlees eten bij elkaar (carnivoren)
  • Steek je vinger op als jullie klaar zijn, ik kom even checken


Slide 21 - Diapositive

Stappenplan
Stap 5: Maak eerst een voedselketen met door jullie groepje gekozen dieren. Let op pijltjes!
Voorbeeld voedselketen: Sla-->Slak-->Zanglijster

Slide 22 - Diapositive

Nu mag je een voedselweb maken!

  • Zoek een voorbeeld van een voedselweb in je boek
  • Maak daarna met alle dieren die je hebt een voedselweb, gebruik alle planten en dieren in je voedselweb!
  • Let weer goed op naar waar de pijlen toewijzen.

Slide 23 - Diapositive

Voedselpiramide (aantallen)
Er zijn veel meer rupsen dan haviken, waarom?
Elk dier of plant bevat energie
Elk dier of plant heeft een bepaalde hoeveelheid energie nodig
Organismen die elkaar eten zetten we in een voedselpiramide
Dit is een piramide van aantallen
Er zijn veel meer blaadjes dan rupsen
Er zijn meer rupsen dan koolmezen
Er zijn meer koolmezen dan haviken


Slide 24 - Diapositive

Voedselpiramide (biomassa)

Slide 25 - Diapositive

Piramide van biomassa
Piramide van biomassa:
Een deel van de voedingsstof wordt gebruikt om te leven
Een deel is onverteerbaar
Totale biomassa van alle rupsen is kleiner dan het totale biomassa van alle bladeren die ze eten
Er verdwijnt energie: Energieverlies


Slide 26 - Diapositive

Vragen?

Slide 27 - Diapositive

Een Producent is een :
A
diereneter
B
bacterie eter
C
alleseter
D
een plant

Slide 28 - Quiz

Wie is de producent
A
Pissebed
B
Kat
C
Kastanjeboom
D
Egel

Slide 29 - Quiz

wat is een consument?
A
een organisme dat voedsel maakt
B
een organisme dat voedsel eet

Slide 30 - Quiz

wie is hier
geen
consument?

A
sla
B
slak
C
merel
D
poes

Slide 31 - Quiz

wat is een voedselweb
A
een web waar een spin voedsel verzameld
B
een volgorde van organisme die elkaar opeten maar in tegenstelling van het voedselketen loopt alles door elkaar. begint altijd bij een plant

Slide 32 - Quiz

Biomassa is het :
A
Gewicht van alle vloeibare stoffen in het lichaam
B
Gewicht van alle vaste stoffen in het lichaam, zonder water

Slide 33 - Quiz

Waarom heeft piramide van biomassa altijd een piramide vorm
A
Er zijn meer predatoren
B
Er zijn altijd meer producenten
C
Er gaat per schakel energie verloren

Slide 34 - Quiz

De 'piramide' hiernaast is een piramide van...
A
Aantallen
B
Biomassa / energie
C
Dat kan je niet zeggen
D
Zowel aantallen als biomassa

Slide 35 - Quiz

Aan het werk
Deze les:
Opdracht 1 tot en met 16 van 3.4
Samenvatten
Mindmap

Tijdens de volgende les:
3.5


Slide 36 - Diapositive