Passé composé être (en avoir)

Passé composé 
Met hulpwerkwoord 'être' (en avoir)
1 / 18
suivant
Slide 1: Diapositive
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

Cette leçon contient 18 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Passé composé 
Met hulpwerkwoord 'être' (en avoir)

Slide 1 - Diapositive

Geef het rijtje van 'être'

Slide 2 - Question ouverte

Slide 3 - Diapositive

Geef het rijtje van 'avoir'

Slide 4 - Question ouverte

Slide 5 - Diapositive

Leer dit uit je hoofd!

Slide 6 - Diapositive

Vertaal: Jij hebt gekeken (regarder)

Slide 7 - Question ouverte

Wanneer gebruik je dan 'être'? 


Als je in het NL 'zijn' gebruikt
(meestal...)

Grote uitzondering: ETRE ZELF!
(j'ai été = ik ben geweest)




Slide 8 - Diapositive

DUS: 
Ik heb gegeten = j'ai mangé
Ik ben gegaan = je suis allé

Slide 9 - Diapositive

Être is bijzonder: 

Als être het hulpwerkwoord is komen er letters bij!
+ e voor vrouwelijk!
+ s voor meervoud!

Voorbeeld: 
Zij is gegaan = elle est allée
Zij zijn gegaan = Ils sont allés
(of Elles sont allées)

Slide 10 - Diapositive

Vertaal: Zij is ingestapt (monter)

Slide 11 - Question ouverte

Vertaal: Zij zijn weggegaan (partir)

Slide 12 - Question ouverte

Vertaal: Zij hebben gegeten (manger)

Slide 13 - Question ouverte

Vertaal: Ik ben uitgestapt (descendre)

Slide 14 - Question ouverte

Vertaal: Wij hebben gegeven (donner)

Slide 15 - Question ouverte

Slide 16 - Diapositive

Slide 17 - Diapositive

Slide 18 - Diapositive