3M H2 herhaling (Pincode 7de editie)

Lessonup

Stap 1: ga naar lessonup.app
Stap 2: log in
Stap 3: klik op "Ja" om mee te doen met de les

1 / 41
suivant
Slide 1: Diapositive
EconomieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

Cette leçon contient 41 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Lessonup

Stap 1: ga naar lessonup.app
Stap 2: log in
Stap 3: klik op "Ja" om mee te doen met de les

Slide 1 - Diapositive

Lessonup regels

Regel 1: tijdens de uitleg kijk je naar het grote bord
Regel 2: quizvragen beantwoord je op je eigen scherm
Regel 3: tijdens het beantwoorden van quizvragen ben je stil

Slide 2 - Diapositive

Wat gaan we vandaag doen?

Slide 3 - Diapositive



Herhaling hoofdstuk 2

Slide 4 - Diapositive

Paragraaf 1
Je kunt aantekeningen maken op de handout

Slide 5 - Diapositive

Consumentenorganisaties (2.1)

Slide 6 - Diapositive


Welke organisatie is geen consumentenorganisatie?

A
Consumentenbond
B
Vereniging eigen huis
C
Google-reviews
D
Foodwatch

Slide 7 - Quiz

Wat is onjuist?
A
Consumentenorganisaties geven informatie over mijn rechten en plichten als consument
B
Consumentenorganisaties geven partijdige productinformatie
C
Consumentenorganisaties voeren acties bij fabrikanten of de overheid

Slide 8 - Quiz

Noem 2 taken van een consumentenorganisatie

Slide 9 - Question ouverte

Prijsverschil berekenen in procenten:
(Nieuwe prijs - oude prijs) : oude prijs x 100%


Slide 10 - Diapositive

Een broek kost bij de H&m €25,-
Bij de Zara kost dezelfde broek €35,-
Hoeveel procent is de Zara duurder dan H&M?
A
20%
B
28%
C
60%
D
40%

Slide 11 - Quiz

De benzineprijs per liter is in een week tijd gestegen van €1,80 naar €2,10.
Bereken de toename in procenten. Rond af op één decimaal
A
14,3%
B
14,9%
C
16,7%
D
21,6%

Slide 12 - Quiz

Paragraaf 2
Je kunt aantekeningen maken op de handout

Slide 13 - Diapositive

Consumentenrecht(2.2) 
Het consumentenrecht bestaat uit
wetten en regels die de consument beschermen bij aankopen.

Je hebt altijd recht op een deugdelijk product. 

Slide 14 - Diapositive

Wat betekent het recht op een "deugdelijk product"
A
Dat je minimaal 1 jaar garantie hebt
B
Dat je minimaal 2 jaar garantie hebt
C
Dat een product niet kapot mag gaan tijdens het gebruik
D
Dat een product bij normaal gebruik een bepaalde tijd mee moet gaan

Slide 15 - Quiz

Slide 16 - Diapositive

Je hebt een ondeugdelijk product ontvangen van een bedrijf via internet. Het bedrijf wilt zich niet aan de garantieregels houden. Waar kun je dan terecht?
A
De rechter
B
De politie
C
De consumentenbond
D
De geschillencommissie

Slide 17 - Quiz

Je koopt online een product via tweedehands.nl
Geldt het consumentenrecht ook voor jou?
A
Ja
B
Nee
C
Dat ligt eraan wat je koopt

Slide 18 - Quiz

Wie controleert er of bedrijven zich wel houden aan de Warenwet?
A
De producenten
B
Het ministerie van volksgezondheid
C
Het voedingscentrum
D
De NVWA

Slide 19 - Quiz

Je mag binnen 14 dagen het product terugbrengen naar de winkel
A
Wet koop op afstand
B
Colportagewet
C
Warenwet
D
Wet productaansprakelijkheid

Slide 20 - Quiz

Producten moeten veilig zijn voor gebruik door de consument
A
Wet koop op afstand
B
Colportagewet
C
Warenwet
D
Wet productaansprakelijkheid

Slide 21 - Quiz

Wanneer je wasmachine lekt en ook je vloer beschadigt, kun je de kosten verhalen op de fabrikant.
A
Wet koop op afstand
B
Colportagewet
C
Warenwet
D
Wet productaansprakelijkheid

Slide 22 - Quiz

Je mag een product van meer dan 50 euro dat je aan de deur gekocht hebt annuleren.
A
Wet koop op afstand
B
Colportagewet
C
Warenwet
D
Wet productaansprakelijkheid

Slide 23 - Quiz

Paragraaf 3
Je kunt aantekeningen maken op de handout

Slide 24 - Diapositive

Slide 25 - Diapositive

Wanneer je een huis huurt, bouw je vermogen op.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 26 - Quiz

Wanneer je een huis huurt, zijn alle onderhoudskosten voor de verhuurder
A
Waar
B
Niet waar

Slide 27 - Quiz

Wanneer je een huis koopt, betaal je alleen de verkoopprijs van het huis
A
Waar
B
Niet waar

Slide 28 - Quiz

Bijkomende kosten bij het kopen van een huis (2.3)
Overdrachtsbelasting (ongeveer 2% van de koopprijs)
Makelaarskosten
Kosten notaris
_________________________________________
          = kosten koper(k.k.)
                                    = ongeveer 5% van de koopprijs

Slide 29 - Diapositive

Wie is eigendom van de sociale huurwoningen?
A
Woningcorporaties
B
De huurder
C
De notaris
D
De makelaar

Slide 30 - Quiz

Het aanbod op de woningmarkt stijgt. Wat betekent dat?
A
Er komen meer huizen in de verkoop.
B
Er worden minder nieuwe woningen gebouwd.
C
Meer mensen willen een huis kopen.
D
Mensen blijven langer in hetzelfde huis wonen

Slide 31 - Quiz

Huur betalen valt onder?
A
Vaste lasten
B
Reserveringsgeld.
C
Huishoudelijke uitgaven
D
Incidentele uitgaven

Slide 32 - Quiz

Welk bedrag betaal ik aan overdrachtsbelasting?
A
€8.800,-
B
€7.520,-
C
€24.450,-
D
€9.780,-

Slide 33 - Quiz

Hoe noem je een lening voor de aankoop van een huis?
A
Hypothecaire lening
B
Huurlening
C
Woz lening
D
Kooplening

Slide 34 - Quiz

Paragraaf 4
Je kunt aantekeningen maken op de handout

Slide 35 - Diapositive

Milieuschade
Consumptie veroorzaakt altijd milieuschade

Slide 36 - Diapositive

Milieuschade

Slide 37 - Diapositive

Welke kosten hangen af van het verbruik?
A
Vaste kosten
B
Variabele kosten

Slide 38 - Quiz

Wat is een vorm van milieuschade?
A
Luchtvervuiling
B
Plastic in zee
C
Verbruik van grondstoffen
D
Alle antwoorden zijn juist

Slide 39 - Quiz

Slide 40 - Diapositive

Zonnepanelen leggen kost 4500 euro. De besparing per jaar is 415 euro. Bereken de terugverdientijd.

Slide 41 - Question ouverte