Consumentenorganisaties voeren acties bij fabrikanten of de overheid
Slide 8 - Quiz
Noem 2 taken van een consumentenorganisatie
Slide 9 - Question ouverte
Prijsverschil berekenen in procenten:
(Nieuwe prijs - oude prijs) : oude prijs x 100%
Slide 10 - Diapositive
Bereken de prijs per 100 gram van Gouda's Glorie
Slide 11 - Question ouverte
Welke Ketchup komt als slechtste uit de test?
A
Remia
B
Heinz
C
Van Wijngaarden
D
Calvé
Slide 12 - Quiz
Iphone 13: 849 euro Iphone 14: 1089 euro Hoeveel procent is de 14 duurder?
Slide 13 - Question ouverte
Een broek kost bij de H&m €25,- Bij de Zara kost dezelfde broek €35,- Hoeveel procent is de Zara duurder dan H&M?
A
20%
B
28%
C
60%
D
40%
Slide 14 - Quiz
De benzineprijs per liter is in een week tijd gestegen van €1,80 naar €2,10. Bereken de toename in procenten. Rond af op één decimaal
A
14,3%
B
14,9%
C
16,7%
D
21,6%
Slide 15 - Quiz
In 2017 waren 12 apen in de dierentuin. In 2014 waren er 8. Wat is de procentuele verandering?
A
25%
B
50%
C
75%
D
33,3%
Slide 16 - Quiz
Paragraaf 2
Je kunt aantekeningen maken op de handout
Slide 17 - Diapositive
Consumentenrecht(2.2)
Het consumentenrecht bestaat uit
wetten en regels die de consument beschermen bij aankopen.
Je hebt altijd recht op een deugdelijk product.
Slide 18 - Diapositive
Wat betekent het recht op een "deugdelijk product"
A
Dat je minimaal 1 jaar garantie hebt
B
Dat je minimaal 2 jaar garantie hebt
C
Dat een product niet kapot mag gaan tijdens het gebruik
D
Dat een product bij normaal gebruik een bepaalde tijd mee moet gaan
Slide 19 - Quiz
Slide 20 - Diapositive
Slide 21 - Diapositive
Je hebt een ondeugdelijk product ontvangen van een bedrijf via internet. Het bedrijf wilt zich niet aan de garantieregels houden. Waar kun je dan terecht?
A
De rechter
B
De politie
C
De consumentenbond
D
De geschillencommissie
Slide 22 - Quiz
Je koopt online een product via tweedehands.nl Geldt het consumentenrecht ook voor jou?
A
Ja
B
Nee
C
Dat ligt eraan wat je koopt
Slide 23 - Quiz
Wie controleert er of bedrijven zich wel houden aan de Warenwet?
A
De producenten
B
Het ministerie van volksgezondheid
C
Het voedingscentrum
D
De NVWA
Slide 24 - Quiz
Je mag binnen 14 dagen het product terugbrengen naar de winkel
A
Wet koop op afstand
B
Colportagewet
C
Warenwet
D
Wet productaansprakelijkheid
Slide 25 - Quiz
Producten moeten veilig zijn voor gebruik door de consument
A
Wet koop op afstand
B
Colportagewet
C
Warenwet
D
Wet productaansprakelijkheid
Slide 26 - Quiz
Wanneer je wasmachine lekt en ook je vloer beschadigt, kun je de kosten verhalen op de fabrikant.
A
Wet koop op afstand
B
Colportagewet
C
Warenwet
D
Wet productaansprakelijkheid
Slide 27 - Quiz
Je mag een product van meer dan 50 euro dat je aan de deur gekocht hebt annuleren.
A
Wet koop op afstand
B
Colportagewet
C
Warenwet
D
Wet productaansprakelijkheid
Slide 28 - Quiz
Paragraaf 3
Je kunt aantekeningen maken op de handout
Slide 29 - Diapositive
Slide 30 - Diapositive
Wanneer je een huis huurt, bouw je vermogen op.
A
Waar
B
Niet waar
Slide 31 - Quiz
Wanneer je een huis huurt, zijn alle onderhoudskosten voor de verhuurder
A
Waar
B
Niet waar
Slide 32 - Quiz
Wanneer je een huis koopt, betaal je alleen de verkoopprijs van het huis
A
Waar
B
Niet waar
Slide 33 - Quiz
Bijkomende kosten bij het kopen van een huis (2.3)
Overdrachtsbelasting (= 2% van de verkoopprijs van het huis)
Kosten aankoopmakelaar
Kosten notaris
Kosten financiering
___________________________________ +
= kosten koper(k.k.)
= vaak 5% a 6% van de verkoopprijs
Slide 34 - Diapositive
Wie is eigenaar van de sociale huurwoningen?
A
Woningcorporaties
B
De huurders
C
Particuliere huizenbezitters
D
Makelaars
Slide 35 - Quiz
Het aanbod op de woningmarkt stijgt. Wat betekent dat?
A
Er komen meer huizen in de verkoop.
B
Er worden minder nieuwe woningen gebouwd.
C
Meer mensen willen een huis kopen.
D
Mensen blijven langer in hetzelfde huis wonen
Slide 36 - Quiz
Zet in de juiste volgorde.
Vraag naar woningen daalt
Stabiele woningmarkt, prijzen stijgen licht
Eigenaren moet huis verkopen
Huizenprijzen dalen
Economische crisis, veel werkloosheid
Slide 37 - Question de remorquage
Wat voor soort uitgave is "huur"?
A
Vaste lasten
B
Reserveringen
C
Huishoudelijke uitgaven
D
Incidentele uitgaven
Slide 38 - Quiz
Welk bedrag betaal ik aan overdrachtsbelasting?
A
€7.520,-
B
€8.800,-
C
€9.780,-
D
€24.450,-
Slide 39 - Quiz
Hoe noem je een lening voor de aankoop van een huis?
A
Hypothecaire lening
B
Huurlening
C
Woz lening
D
Kooplening
Slide 40 - Quiz
Paragraaf 4
Je kunt aantekeningen maken op de handout
Slide 41 - Diapositive
Milieuschade
Consumptie veroorzaakt altijd milieuschade
Slide 42 - Diapositive
Milieuschade
Slide 43 - Diapositive
Welke kosten hangen af van het verbruik?
A
Vaste kosten
B
Variabele kosten
Slide 44 - Quiz
Wat is een vorm van milieuschade?
A
Luchtvervuiling
B
Plastic in zee
C
Verbruik van grondstoffen
D
A, B en C zijn allemaal vormen van milieuschade
Slide 45 - Quiz
Slide 46 - Diapositive
Je verbruikt 2345 kWh per jaar. Hoeveel euro betaal je voor stroom?
Slide 47 - Question ouverte
Zonnepanelen leggen kost 4500 euro. De besparing per jaar is 415 euro. Bereken de terugverdientijd.