les Engels maandag 11 mei 2020 3K

Engels 
week 20
Klassikale uitleg via Zoom:

  • Uitspraak vocabulary 6.4
  • Grammar 6.7; irregular verbs Unit 6
  • Herhalen grammar 6.2
  • Huiswerk week 20


1 / 10
suivant
Slide 1: Diapositive
EngelsMiddelbare schoolvmbo k, g, tLeerjaar 3

Cette leçon contient 10 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Engels 
week 20
Klassikale uitleg via Zoom:

  • Uitspraak vocabulary 6.4
  • Grammar 6.7; irregular verbs Unit 6
  • Herhalen grammar 6.2
  • Huiswerk week 20


Slide 1 - Diapositive

Pronunciation vocabulary lesson 6.4
Let's do a round of pronunciation!
Listen to my example and repeat :)
Uitspraak words 6.4
Exercise 33:
Can you make combinations with the words?
Exercise 34:
Listen to my Ds and Ts....which ones have voiced Ds (zachte d-klank) and which have not?

Slide 2 - Diapositive

Irregular verbs Unit 6
(onregelmatige ww)
Irregular verbs: 
'A verb in which the past tense is not formed by adding the usual -ed ending. Examples of irregular verbs are (to) sing (past tense sang); (to) feel (felt); and (to) go (went)'.

Onregelmatige werkwoorden moet je uit het hoofd leren. In Quizlet staat de te leren lijst met onregelmatige werkwoorden van Unit 6. 

Slide 3 - Diapositive

Repeat grammar 6.2
(present perfect vs past simple)
Present perfect: 
(voltooid tegenwoordige tijd)







'Met de present perfect geven we de koppeling aan tussen het heden en het verleden.'
'Iets is gebeurd in het verleden (voltooid) maar de gevolgen ervan zie je in het heden (tegenwoordige tijd).

Slide 4 - Diapositive

1. Vul de juiste vorm in van het werkwoord.
Kies OF de present perfect OF de past simple.

He ________ a teacher since he was 21. (to be)
A
was
B
has been
C
had been
D
is

Slide 5 - Quiz

2. Vul de juiste vorm in van het werkwoord.
Kies OF de present perfect OF de past simple.

He ________ a teacher in 2012. (to be)
A
was
B
has been
C
had been
D
is

Slide 6 - Quiz

3. Vul de juiste vorm in van het werkwoord.
Kies OF de present perfect OF de past simple.

I _____ my leg, I cannot walk for a month! (to break)
A
broke
B
have broken
C
broked
D
are broking

Slide 7 - Quiz

4. Vul de juiste vorm in van het werkwoord.
Kies OF de present perfect OF de past simple.

I _____ my leg yesterday. (to break)
A
broke
B
have broken
C
broked
D
are broking

Slide 8 - Quiz

5. Vul de juiste vorm in van het werkwoord.
Kies OF de present perfect OF de past simple.

I ________ in Gennep for 20 years. (to live)
A
have lived
B
has lived
C
lived
D
have live

Slide 9 - Quiz

Homework English week 20
Te doen in week 20:
  • - Lesson 6.4: opdracht 33, 34, 35, 38, 39A
  • - Leer words 6.1 t/m 6.4 en grammar 6.2, 6.7
  • - Toets week 20 in LessonUp; woordjes 6.1 t/m 6.4 + grammar 6.2, 6.7
(de toets in LessonUp komt donderdag 08:30 online!)
  • Huiswerk controle = vrijdag 17:00 uur.
  • Maak je het in je werkboek = foto's via berichten in Magister
Donderdag: vragen stellen via Zoom

Slide 10 - Diapositive