H21 afweersysteem vwo6 par. 1,2 en deel van 3

21.2 Niet specifieke afweer
1 / 33
suivant
Slide 1: Diapositive
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 6

Cette leçon contient 33 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

21.2 Niet specifieke afweer

Slide 1 - Diapositive

aspecifiek:
Huid en slijmvliezen
aspecifiek:
cellen en complement EW
specifiek:
T-cellen en B-cellen: geheugen!
Herhaling:
3 Afweerlinies
aspecifiek=
aangeboren

specifiek=
verworven tijdens je leven

Slide 2 - Diapositive

21.2 Niet-specifieke afweer
Aangeboren: Algemene afweer tegen ziekteverwekkers. Ook wel a-specifieke afweer genoemd.
1e en 2e afweerlinies zijn a-specifiek.

Verworven: Soortgerichte afweer tegen één type ziekteverwekker. Ook wel specifieke afweer genoemd.
De 3e afweerlinie is specifiek.

Slide 3 - Diapositive

Eerste afweerlinie (a-specifiek)
  • Huid en slijmvliezen: niet-specifieke afweer.
  • Doel: Barrière vormen om ziekteverwekkers buiten het       
      lichaam houden.
  • Huid: Hoornlaag
  • Slijmvliezen: Bedekt alle openingen van het lichaam die in contact staan met de buitenwereld. (Spijsverteringskanaal, ademhalingsstelsel, voortplantingssysteem, urinewegen).

Slide 4 - Diapositive

Slijmvlies
  • Cellen liggen dicht op elkaar, zodat er geen ziekteverwekkers tussendoor kunnen glippen.
  • Productie slijm/speeksel als extra bescherming. Trilhaarcellen voeren het af.

Slide 5 - Diapositive

Prokaryoten, virussen en eukaryoten

Slide 6 - Diapositive

Prokaryoten: het microbioom
Alleen al in en rond je lichaam leven miljarden bacteriën, je microbioom, in totaal wel 1,5 kg. Veel soorten bacteriën zijn nuttig, zoals de darmbacteriën en bepaalde huidbacteriën die verhinderen dat andere, schadelijke bacteriën zich op je huid vestigen.
Wat is de naam van de samenwerking tussen ons (de gastheer) en de bacteriën?

Slide 7 - Diapositive

Noteer in 4 stappen hoe het AIDS-virus de gastheercel gebruikt om zich te vermeerderen
(Zie ook BINAS 77)

Slide 8 - Diapositive

Virussen
  • Virussen (Binas 77) maken gebruik van gastheer cellen om zich te
      vermeerderen. 
  • Een virusdeeltje bestaat uit erfelijk materiaal (DNA of RNA) met
      daaromheen een eiwitjas (capside) en soms nog een membraan met
      eiwitten afkomstig van de gastheer en het virus, een virusenvelop. 
  • De eiwitten van dergelijke virussen hechten aan receptormoleculen op
      het celmembraan van een gastheercel (Binas 77D). 
  • Eenmaal gehecht passeert het virus het membraan of gaat via 
      endocytose ("pacman"de gastheercel in (bron 6)

Slide 9 - Diapositive

Virussen hebben lichaamsvreemde eiwitten aan hun buitenkant. Deze noemen we:
A
antigenen
B
antistoffen
C
progenen
D
antibody generators

Slide 10 - Quiz

Onze lichaamscellen zijn gemarkeerd met lichaamseigen eiwitten (antigenen) op een "dienblad".

Slide 11 - Diapositive

Ook lichaamsvreemde viruseiwitten kunnen op het MHC-1 van een geïnfecteerde cel gepresenteerd worden
Geïnfecteerde cel
 8
Virus

Slide 12 - Diapositive

Lichaamsvreemd en lichaamseigen
Om de afweertaak goed te kunnen uitvoeren, is je afweersysteem in staat onderscheid te maken tussen lichaamseigen en lichaamsvreemd. Al je lichaamscellen zetten moleculen aan de buitenkant van het celmembraan. Deze moleculen zijn afbraakproducten van oude eiwitten die de cel zelf heeft gemaakt. Het zijn antigenen: (antibody generator) moleculen die het afweersysteem kunnen activeren.

Slide 13 - Diapositive

Worden bij een vaccinatie antigenen ingespoten? En worden dan antistoffen ingespoten?
A
alleen antigenen
B
alleen antistoffen
C
zowel antigenen als antistoffen

Slide 14 - Quiz

Bloedeiwitten =complementsysteem, zie ook bron 9
perforatie bacterie
hulptroepen door signaalstoffen
markeren van ziekteverwekkers

Slide 15 - Diapositive

 Complementsysteem: Bloedeiwitten (niet-specifiek)
Door contact van de complementeiwitten met een ziekteverwekker start een kettingreactie aan chemische omzettingen. Dat leidt tot drie mogelijke routes (Binas 84J1):
  • Complementeiwitten stimuleren je lichaam tot de productie van signaalstoffen, cytokinen, deze zorgen o.a. voor bloedvatverwijding
  • Complementeiwitten vormen een laagje eiwitten  aan het oppervlak van
      de ziekteverwekker, zodat deze "gezien" worden: opsonisatie
  • Complementeiwitten perforeren het celmembraan van de bacterie,
      waardoor de bacterie doodgaat: lysis (bron 9).

Slide 16 - Diapositive

Ontstekingsreactie (aspecifiek)
bloedvatverwijders=
Bloeddrukregulatie!

Slide 17 - Diapositive

  • activatie
     complementEW
  • hierdoor
     chemotaxis
     leukocyten
  • fagoytose via
     opsonisatie bact.
  • lysis via
     perforerende cEW

BINAS 84J3
bloedvaten (Covid19)

Slide 18 - Diapositive

Na het beschadigen van weefsel of het binnen dringen van ziekteverwekkers komt een ontstekingsreactie opgang als gevolg van:
A
de toenemende koorts
B
het vrijkomen van stoffen als histamine uit beschadigde weefselcellen
C
een toename van de bloedtoevoer naar een geïnfecteerd of beschadigd weefsel

Slide 19 - Quiz

Wat is geen functie van complement eiwitten?
A
aantrekken van fagocyten
B
afbreken van celmembranen
C
aantrekken van macrofagen
D
antigeen presenteren op het celmembraan van geïnfecteerde gastheercel

Slide 20 - Quiz

witte bloedcellen: fagocyten en macrofagen
Samen met het complementsysteem zijn verschillende typen witte bloedcellen betrokken bij de niet-specifieke afweer.
Witte bloedcellen die deeltjes opnemen en verteren zijn fagocyten (vreetcellen) . Een ander type witte bloedcel controleert de celmembranen van je cellen op afwijkende eiwitten. Dit zijn de natural killercellen (NK-cellen) (perforerende cellen). 

Slide 21 - Diapositive

In een cel is het DNA van een virus geïntegreerd in het DNA van de geïnfecteerde cel. Het virus-DNA is actief. Twee beweringen zijn:
1) NK-cellen doden deze cel .
2) Er bevinden zich MHC-I-moleculen met virusantigenen aan het celoppervlak.
Welke van de beweringen is of zijn juist?
A
geen
B
1
C
2
D
1 en 2

Slide 22 - Quiz

Witte bloedcellen van de afweer ontstaan uit stamcellen
BINAS 84I

Slide 23 - Diapositive

BINAS 84L1
MHC1=
alle cellen met kern
MHC2=
i.t.t. het MHC-I-eiwit, is het MHC-II-eiwit alleen op witte bloedcellen te vinden: B-cellen, dendritische cellen en macrofagen

Slide 24 - Diapositive

Aan welk type MHC-receptor bindt een cytotoxische T-cel?
A
Zowel klasse I als klasse II
B
Klasse II
C
Klasse I
D
Cytotoxische T-cellen binden niet aan MHC-receptoren

Slide 25 - Quiz

BINAS 84J3
geheugen!
T- en B-cellen 

Slide 26 - Diapositive

Specifieke/Verworven afweer


Stamcellen uit rode beenmerg ontwikkelen in beenmerg --> B-lymfocyt

Stamcellen uit rode beenmerg naar thymus --> T-lymfocyt



macrofaag of dendritische cel
plasmacellen
humorale 
afweer
cellulaire afweer

Slide 27 - Diapositive

Rol van de thymus

De thymus ofwel zwezerik is een orgaan dat actief is tot in de puberteit. In de thymus wordt bepaald welke T-lymfocyten mogen blijven bestaan en welke niet.
De lymfocyten die lichaamseigen cellen aanvallen, worden gedood.
De cellen die dat niet doen, blijven leven.
Na de puberteit ontstaan normaal gesproken geen afwijkende lymfocyten meer. Het arsenaal aan verschillende lymfocyten is dan compleet.

Slide 28 - Diapositive

In een serie immuniteits-experimenten werd de thymus bij jonge muizen verwijderd. Wat is hiervan het meest waarschijnlijke gevolg?
A
De jonge muizen krijgen last van allerlei allergieën
B
De jonge muizen zullen gemakkelijker getransplanteerde organen accepteren
C
De jonge muizen krijgen last van auto-immuun ziektes
D
De jonge muizen krijgen geen ontstekingsreacties

Slide 29 - Quiz

Relaties tussen cellen van het afweersysteem

Slide 30 - Diapositive

transplantaties
Tegenwoordig wordt regelmatig weefsel- of orgaantransplantatie toegepast: weefsel of een orgaan van een donor wordt overgebracht in het lichaam van een patiënt van wie het desbetreffende weefsel of orgaan niet meer functioneert. Een belangrijk probleem hierbij is de afweer die optreedt in het lichaam van de patiënt, waardoor afstoting van het ontvangen weefsel of orgaan kan optreden. Bij het herkennen van de eigen lichaamscellen en bij deze afweer tegen lichaamsvreemde elementen spelen de zogeheten HLA-factoren een belangrijke rol. HLA-factoren zijn membraaneiwitten. De HLA-moleculen en de genen voor deze eiwitten worden verdeeld in de groepen A, B, C en D. Zowel groep A, als B, als C, als D omvat meer dan twee allelen die met nummers worden aangegeven, bijvoorbeeld A1, A2, A3, enzovoort.

Slide 31 - Diapositive

Een jongen heeft voor de HLA-factoren het genotype
A1 A3, B2 B4, C5 C7, D1 D4.
Zijn moeder heeft daarvoor het genotype A1 A2, B4 B5, C2 C5, D3 D4.
Welke allelen voor de HLA-factoren heeft deze jongen van zijn vader overgeërfd, wanneer men er van uitgaat dat er geen mutatie optreedt?
A
A2, B5, C2 en D3
B
A1, B4, C5 en D4
C
A3, B2, C7 en D1

Slide 32 - Quiz


Ben je wat wijzer geworden over het afweersysteem?
😒🙁😐🙂😃

Slide 33 - Sondage