De hij-vorm maak je door t achter de ik-vorm te schrijven:
Hij loopt
Hij fietst
Hij slaapt
Slide 10 - Diapositive
Wanneer gebruik je de hij-vorm?
Als hij of zij het onderwerp is: Hij loopt door het bos.
Bij personen of dingen in het enkelvoud.
Het personeel ontvangt een bonus.
De stoel staat in de keuken.
Als je of jij onderwerp is en voor de pv staat:
Jij verft de deur.
Je helpt mij goed vandaag.
Slide 11 - Diapositive
werkwoorden op -d
Veel mensen maken fouten met werkwoorden met stam op -d.
Probleem 1: je hoort een t, maar schrijft een d: ik word
Probleem 2: de d blijft staan, ook als er t achter komt: jij wordt
Bij twijfel, gebruik het werkwoord smurfen.
Slide 12 - Diapositive
Hoe vorm je de persoonsvorm in de verleden tijd?
Slide 13 - Diapositive
sterke werkwoorden
Sterke werkwoorden zijn werkwoorden die in de verleden tijd onregelmatig worden vervoegd. Je krijgt een nieuwe vorm:
bijten - ik beet
kopen - ik kocht
lopen - ik liep
Slide 14 - Diapositive
sterke werkwoorden
Bij sterke werkwoorden kun je meestal schrijven wat je hoort. Als de vorm op een t-klank eindigt, kijk dan naar het hele werkwoord om te zien of je een t of een d moet schrijven.
lijden - leed
smijten - smeet
rijden - reed
snuiten - snoot
Slide 15 - Diapositive
zwakke werkwoorden
Zwakke werkwoorden zijn werkwoorden die in de verleden tijd regelmatig worden vervoegd. Je gebruikt dan:
ik-vorm + te(n) : ik maakte, wij lachten
of
ik-vorm + de(n) : jij hoorde, jullie belden
Slide 16 - Diapositive
't ex kofschip
Om te bepalen of een zwak werkwoord in de verleden tijd met -d of -t geschreven moet worden, kun je gebruik maken van een ezelsbruggetje.
Slide 17 - Diapositive
't ex kofschip
1) vind de stam van het werkwoord : haal -en van het werkwoord af 2) kijk of de laatste letter van de stam een medeklinker uit 't ex-kofschip is : t, x, k, f, s, ch, p
Let op:Gebruik hiervoor de stam,nietde ik-vorm!
Slide 18 - Diapositive
't ex kofschip
Is de laatste letter van de stam een medeklinker uit 't ex-kofschip? t, x, k, f, s, ch, p
ja -> schrijf ik-vorm + te(n) : praten -> ik praatte