Opdracht 31
1 beweren = zeggen dat iets zo is
2 concurrent (de) = tegenstander
3 demonteren = uit elkaar halen
4 etmaal (het) = periode van 24 uur
5 evenaren = net zo goed zijn
6 exact = precies
7 hygiëne (de) = maatregelen om ervoor te zorgen dat iets schoon en gezond blijft
8 koers (de) = richting
9 nagenoeg = zo goed als
10 relatief = in verhouding
11 retourneren = terugsturen
12 star = stijf
13 summier = beknopt
14 variëren = veranderen, wisselen
15 vertonen = laten zien