Spelling Smurftruc

• Nederlands
• MBO
• Studiejaar 1

Nederlands 

2F

Programma

- Methodecheck

- Studiewijzer en planning

- Werkwoordspellingoefeningen

- Zelfstandig werken in de methode

Werkwoordspelling

Smurftruc

Tegenwoordige tijd:

Ik smurf = Ik vorm

Hij/zij smurft = Ik-vorm + t

Wij smurfen = hele werkwoord

Hebben gesmurft = ’t kofschip gebruiken voor de laatste letter.

Hij (houden) van hardlopen

Hij houdt van hardlopen

Hij smurft = ikvorm + t 

 Ik houd+t = houdt

't Kofschip

Zodra je "gesmurft" in kunt vullen gaat de volgende regel in:

Hele werkwoord - en.

Zit de laatste letter in 't Kofschip?  = T op het eind

Zit de laatste letter niet in 't Kofschip = D op het eind

Ik heb deze broek (ruilen)

Ik heb deze broek geruild

Wat is de laatste letter?

hele werkwoord = ruilen. 

- en = ruil

Zit de l in 't kofschip?  Nee, dus een D

Verleden tijd

Verleden tijd:

Ik smurfde = Ik-vorm + de/te

Hij/zij smurfde = Ik-vorm + de/te

Wij smurfden = Ik-vorm+ den/ten

Gesmurfde = Je schrijft het zo kort mogelijk (geen dubbele klinkers/medeklinkers)

Het vliegtuig (landen) op Schiphol

Het vliegtuig landde op Schiphol

Het vliegtuig smurfde op Schiphol

ik vorm + de

ik land+de = landde

Vic en Ramon hebben een hond (adopteren)

Jij (verbazen) vorige week de docent

Jij (worden) snel boos

Wij hebben hier vorig jaar ook (kamperen)

Hebben jullie de dieren (voeren)

(houden) jij van een konijn?

De hond (verwoesten) zijn kennel (verleden tijd)

Ik (raden) het goede aantal vissen in het aquarium

Meneer Kalis (vinden) het hopelijk wel wat.

1. vind
2. vint
3. vindt

Ook Marle en Noa hebben (beloven)

1. belooft
2. beloovt
3. beloofd
4. beloovd

Maar iedereen heeft weleens (falen)

1. gefaald
2. gefaalt
3. gefalen

hun vingers niet meer te (branden)

1. brandden
2. brandde
3. brande
4. branden

En nu (gebeuren) het gelukkig niet meer.

1. gebeurt
2. gebeurd
3. gebeurdt

En anders is het corveeën ook weer zo (gebeuren)

1. gebeurt
2. gebeurd
3. gebeurdt

De hond werd (straffen)

De verzekering dekt alles, wat er ook (gebeuren)

Lezen 2.1 de indeling van teksten

Begin van een tekst:

Het onderwerp wordt geïntroduceerd door:

- Met de deur in huis vallen. Je weet direct waar de tekst over gaat

- Belangstelling voor het onderwerp wekken. bijv. een anekdote of een voorbeeld.

- Een inleiding: onderwerp nader toelichten, opbouw van de tekst weergeven.

Middenstuk structuren

 - Voor- en nadelen structuur. Na de intro noemt de schrijver de voor- en nadelen.

- Verklaringsstructuur. Er wordt een verklaring voor een probleem gegeven

- Verleden-heden-toekomst structuur. Het onderwerp wordt vanuit verschillende tijdsperspectieven belicht.

- vraag en antwoordstructuur. In de kern wordt antwoord gegeven op de vraag uit de inleiding

Slot van de tekst

- de laatste beschrijving van een deel van het onderwerp.

- een verwijzing naar het voorbeeld of de anekdote uit het begin van de tekst.

- een samenvatting of conclusie

Maken lezen 2.1

Examenopdracht en extra opdrachten

Hoe leerzaam was deze les?

0100