Imperfectum (Mr Bean in het park)

Herhaling werkwoorden
1 / 15
suivant
Slide 1: Diapositive
NT2Secundair onderwijs

Cette leçon contient 15 diapositives, avec quiz interactifs, diapositive de texte et 2 vidéos.

Éléments de cette leçon

Herhaling werkwoorden

Slide 1 - Diapositive

Slide 2 - Vidéo

12

Slide 3 - Vidéo

16:48
Mr. Bean ... zijn autootje tussen een rode en blauwe auto. (parkeren)
Maar er was niet genoeg plaats.

Slide 4 - Question ouverte

16:56
Hij ... weer achteruit,
... , en ... de deur.
A
rijdde - stapte uit - sluitte
B
reed - stapte uit - sluitte
C
reed - stapte uit - sloot
D
reedde - stapte uit - slootte

Slide 5 - Quiz

17:09
Daarna ... hij zijn koffer op het dak van zijn auto, en ... zijn auto tussen de 2 auto's. (leggen - duwen)

Slide 6 - Question ouverte

17:13
De rode auto ... op dat moment juist weg. (rijden)

Slide 7 - Question ouverte

17:36
Bij de vijver in het park ... hij een jongen met een bootje. (ontmoeten)
De afstandsbediening was kapot.

Slide 8 - Question ouverte

17:50
Mr. Bean ... de afstandsbediening (openen) en ... het defect (herstellen).

Slide 9 - Question ouverte

17:52
De afstandsbediening ... opnieuw. (werken)
Maar niet alleen het bootje ... naar de afstandsbediening! (luisteren)

Slide 10 - Question ouverte

18:09
De afstandsbediening ... ook met de rolstoel. En even later ... de rolstoel leeg over de weg.
A
communicerde - rijdde
B
communiceerde - reedde
C
communiceerde - rede
D
communiceerde - reed

Slide 11 - Quiz

18:22
Mr. Bean ... het spel zo leuk dat hij niet wou stoppen: hij ... maar spelen! (vinden - blijven)
A
vond - bleef
B
vind - blijfte
C
vindte - blijvde
D
vonden - bleef

Slide 12 - Quiz

18:39
We weten niet hoe het verhaal met het bootje eindigde. Maar daarna ... Bean een plaats voor een picknick. Hij ... in het gras. (kiezen - springen)
A
kiezde - sprong
B
kiesde - sprong
C
koos - springte
D
koos - sprong

Slide 13 - Quiz

20:07
Hij ... zijn spullen uit zijn koffer en ... alles voor een heerlijke, rustige picknick. (nemen - installeren)
A
nam - installerde
B
nam - installeerde
C
namde - installeerde
D
neemde - installeerte

Slide 14 - Quiz

20:10
Hij ... zijn boek en ... een lekker taartje.
(lezen - eten)
A
leeste - at
B
lazen - at
C
las - eetten
D
las - at

Slide 15 - Quiz