H4 Spellingsregels 4.4 Bijvoeglijk naamwoord

• Nederlands
• MBO
• Studiejaar 2

4.4 Bijvoeglijk naamwoord

Leerdoel

Je spelt bijvoeglijk naamwoorden correct.

Bijvoeglijk naamwoord

Bij een zelfstandig naamwoord kan een bijvoeglijk naamwoord horen. 

Een bijvoeglijk naamwoord spel je altijd zo kort en eenvoudig mogelijk.

Bijvoeglijk naamwoord

Vb. 

De wedstrijd was waardeloos.

De waardeloze wedstrijd.

Het mes is scherp.

Het scherpe mes.

Tip

Gebruik de vorm zonder -e bij het-woorden waar je 'een' als lidwoord voor zet.

het apparaat --> een handig apparaat (zonder -e)

het verschijnsel --> een bijzonder verschijnsel (zonder -e)

Stoffelijk bijvoeglijk naamwoord

Een stoffelijk bijvoeglijk naamwoord zegt waarvan iets is gemaakt. 

Veel stoffen eindigen op -en: 

een houten snijplank, het ijzeren hek, de rieten stoel

Moderne stoffen krijgen meestal geen -en:

een polyester sportbroek, een nylon panty, een plastic tas

Werkwoorden bijvoeglijk gebruikt

Werkwoorden kun je ook als bijvoeglijk naamwoord gebruiken. Ook dan schrijf je het bijvoeglijk naamwoord zo kort mogelijk.

aankleden: de aangeklede patient, een aangeklede patient.

Werkwoorden bijvoeglijk gebruikt

Bijvoeglijk gebruikte werkwoorden schrijf je zo kort mogelijk.

Maar, let op: werkwoorden in de verleden tijd niet! 

aankleden bijvoeglijk gebruikt: de aangeklede patiënt, een aangeklede patiënt.

aankleden in de verleden tijd: De patiënt kleedde zich aan. 

Werkwoorden bijvoeglijk gebruikt

Extra voorbeelden:

redden: Het geredde hert. Een gered hert.

springen: De gesprongen waterleiding. 

glimmen: Het glimmende kettinkje. Een glimmend kettinkje.

bijvoeglijk gebruik voltooid deelwoord

De correct ... vraag was erg moeilijk.

1. beantwoordde
2. beantwoorde
3. beantwoorden

bijvoeglijk gebruik voltooid deelwoord

Op de .... weg reden veel auto's.

1. verbrede
2. verbreedde
3. verbreede

Wanneer gebruik je een bijvoegelijk naamwoord?

1. Wanneer het iets zegt over een zelfstandig werkwoord
2. Wanneer het iets zegt over een werkwoord
3. Wanneer het iets zegt over een bijwoord
4. Wanneer het iets zegt over het weer

Maken

Lesboek blz. 187-189, Opdrachten 1 t/m 5

Rustig tempo? Maak dan 1-3-5

Digitaal: Opdrachten 1 t/m 5 + extra opdracht 1

Rustig tempo? Maak dan 1 t/m 5