Voornaamwoorden: persoonlijk, bezittelijk, aanwijzend en betrekkelijk

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo t
• Leerjaar 1

Voornaamwoorden

Persoonlijk voornaamwoord

Bezittelijk voornaamwoord

Aanwijzend voornaamwoord

Betrekkelijk voornaamwoord

Persoonlijk voornaamwoord

Persoonlijk voornaamwoord: duidt een persoon of ding aan.

- Ik ben docent. 

- Hij is erg cool.

- Ik mag jullie erg graag.

- Die vriend van jou.

Bezittelijk voornaamwoord

Bezittelijk voornaamwoord: duidt het bezit aan van iemand. Het staat altijd voor het zelfstandig naamwoord!

- Het is mijn bal.

- Dat is haar trui.

- Dit is jouw pen.

Ken ik ... niet ergens van?

1. jou
2. jouw

Het is ook in ... belang dat je meewerkt.

1. jou
2. jouw

Ik laat ... niet langer wachten.

1. jou
2. jouw

... verhaal slaat echt nergens op.

1. Jou
2. Jouw

Ik heb jou/jouw een mooie kaart gestuurd.

1. jou
2. jouw

De mensen op de voorste rij kunnen de conversatie wellicht beter volgen dan ons/ wij

1. ons
2. wij

Wij zijn op zoek naar een handige jongen zoals jij/ jou.

1. jij
2. jou

Hun/ Ze vinden het moeilijk de beslissing van de scheidsrechter te accepteren.

1. hun
2. ze

Noteer het bezittelijk voornaamwoord:
Ik had al voorspeld dat jouw plan zou mislukken.

Noteer het bezittelijk voornaamwoord:
We hebben allemaal ons best gedaan.

Noteer het bezittelijk voornaamwoord:
Hun woorden hebben veel indruk op mij gemaakt.

Aanwijzend voornaamwoord

--> Staat direct vóór het zelfstandig naamwoord waar het naar verwijst!

Noteer van de volgende zinnen de aanwijzende voornaamwoorden en de woorden waarnaar het aanwijzend voornaamwoord verwijst.

In de vakantie gaan we weer naar die leuke camping.

Noteer van de volgende zinnen de aanwijzende voornaamwoorden en de woorden waarnaar het aanwijzend voornaamwoord verwijst.

 Deze schoenen lopen veel beter dan mijn oude gympen.

Noteer van de volgende zinnen de aanwijzende voornaamwoorden en de woorden waarnaar het aanwijzend voornaamwoord verwijst.

Toevallig hebben mijn vriendin en ik vandaag dezelfde trui aan.

Vul in de zinnen een passend aanwijzend voornaamwoord in.

NPO zendt iedere week …… interessante documentaire uit.

Vul in de zinnen een passend aanwijzend voornaamwoord in.

 Niemand had …... uitslag verwacht voor ze begonnen aan de

wedstrijd. 

Betrekkelijk voornaamwoord

--> Staat achter het woord waarnaar het verwijst (= antecedent). Het antecedent kan ook een hele zin zijn!

De en die

Die verwijst naar de-woorden en meervoudsvormen

De konijntjes die zijn geboren, leven gelukkig nog steeds.

De kat die we thuis hebben vindt het nestje ook erg interessant.

Dat verwijst naar het-woorden en naar een hele voorgaande zin.

Het moederkonijn dat de jonkies voedt, krijgt nu extra veel voer.

Ze heeft drie kleintjes. Dat vind ik heel erg leuk.

Antecedent

Het antecedent is het woord, het zinsdeel of de zin waar het betrekkelijk voornaamwoord naar verwijst.

Wat

Wat verwijst naar onbepaalde woorden overtreffende trappen en hele zinnen.

Alles wat ik doe is verkeerd!

Ik vind dit het mooiste wat ik ooit heb gezien.

Sjors wil voetballen, wat ik geen goed idee vind.

Ingesloten antecedent

Soms staat het antecedent niet in de voorgaande zin, maar zit het 'ingesloten' in het betrekkelijk voornaamwoord zelf.

Wat je zegt, ben je zelf! (datgene wat)

Wie niet weg is, is gezien! (degene die)

Noteer alle betrekkelijke voornaamwoorden uit de volgende zinnen.

De schriftelijke overhoring die we gisteren kregen, was onverwacht.

Noteer alle betrekkelijke voornaamwoorden uit de volgende zinnen.

De school bleef dicht vanwege de sneeuwval, wat iedereen erg leuk vond.

Noteer alle betrekkelijke voornaamwoorden uit de volgende zinnen en

geef ook aan wat het antecedent is.

De wekker die ik gekocht heb gaat altijd te vroeg.

Noteer alle betrekkelijke voornaamwoorden uit de volgende zinnen en

geef ook aan wat het antecedent is.

De zangeres die ‘Bad Guy’ zong won op haar achttiende al een Grammy, iets wat ze nooit had verwacht.

Noteer alle betrekkelijke voornaamwoorden uit de volgende zinnen en

geef ook aan wat het antecedent is.

Wat is het gekste wat je ooit hebt gedaan?

Noteer alle betrekkelijke voornaamwoorden uit de volgende zinnen en

geef ook aan wat het antecedent is.

Wie het weet, mag de vraag beantwoorden.

Vul in de zinnen een passend betrekkelijk voornaamwoord in. 

Het souvenirtje ….….. we gekocht hadden, was tijdens de reis kapot gegaan.

Vul in de zinnen een passend betrekkelijk voornaamwoord in. 

Dat is het grappigste………… ik in lange tijd gehoord heb.

Vul in de zinnen een passend betrekkelijk voornaamwoord in. 

De trein ………… al tien minuten vertraging had, reed vervolgens ook niet meer verder. 

Aan de slag

Les 5

Opdracht 5 en opdracht 1