wk 51: les 1+2

• Nederlands
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 2

Dit jaar leerde je ...

...welke verbanden bij de signaalwoorden horen (Blok 5).

...hoe je de delen van een verband moet noteren.

...op welke 4 manieren alinea's met elkaar verbonden kunnen zijn.

4 manieren om alinea's met elkaar te verbinden:

1. Met een signaalwoord

Het signaalwoord aan de begin van een alinea geeft het verband aan met de vorige alinea.

2. Door herhaling van een woord of woordgroep

Aan het begin van een alinea worden woorden of woordgroepen uit de vorige alinea herhaald.

4 manieren om alinea's met elkaar te verbinden:

3. Door overgangszinnen met een verwijzing

In een van de eerste zinnen staat een verwijzing naar iets wat eerder is gezegd, in de vorm van een verwijswoord.

4. Door aankondigende zinnen

De zin/de zinnen aan het einde van een alinea vertellen wat je in de volgende alinea kunt verwachten.

1. Welk signaalwoord staat in alinea 1?

2. Welk signaalwoord staat in alinea 2?

3. Hoe zijn alinea 2 en 3 met elkaar verbonden?

4. Aan welk woord kun je dat zien?

Sleep de signaalwoorden naar de bijhorende verbanden

uitspraak-tegenstelling

oorzaak-gevolg

uitspraak-reden

uitspraak-vergelijking

net als

zoals

maar

zodat

want

echter

hierdoor

Welke 5 tekstdoelen ken je?

Hoe is een tekst opgebouwd? Noem de 3 delen.

Hoe is een alinea opgebouwd?

Hoe moet je citeren?

Waar of niet waar: de hoofdgedachte noteer je in een hele zin.

1. waar
2. niet waar

Waar of niet waar: het onderwerp van een tekst noteer je in een of enkele woorden

1. waar
2. niet waar

Bedenk een deelonderwerp bij een tekst over gezond eten.

Bedenk een deelonderwerp bij een tekst over het coronavirus.

Subjectieve informatie is een..

1. feit
2. mening

Objectieve informatie is een..

1. feit
2. mening

Signaalwoorden voor
uitspraak-tegenstelling:

1. zoals
2. allereerst
3. maar
4. daarentegen

Signaalwoorden "ten eerste, ook, bovendien, verder" horen bij:

1. uitspraak-opsomming
2. uitspraak-tegenstelling
3. uitspraak-voorbeeld
4. middel-doel

Een signaalwoord voor
uitspraak-tegenstelling is:

1. hoezo
2. waarom
3. echter
4. dus

"Denk aan, zo, zoals" zijn signaalwoorden voor.......

1. uitspraak-opsomming
2. uitspraak-voorbeeld
3. oorzaak-gevolg
4. uitspraak-tegenstelling

Bedenk zelf een zin met het tekstverband uitspraak-opsomming.
Denk goed na over welk signaalwoord je dus gebruikt.

Bedenk zelf een zin met het tekstverband middel-doel.
Denk goed na over welk signaalwoord je dus gebruikt.

Lees tekst 4 nog een keer door.
Welke verbindingsmanier gebruikt de schrijver tussen de eerste en de tweede alinea?

1. signaalwoord
2. herhaling woord(groep)
3. verwijswoord
4. aankondigende zin

Uit welk(e) woord(en) blijkt dat?

Lees tekst 4 nog een keer door. Welke verbindingsmanier gebruikt de schrijver tussen de tweede en de derde alinea?

1. signaalwoord
2. herhaling woord(groep)
3. verwijswoord
4. aankondigende zin

Uit welk(e) woord(en) blijkt dat?

Waarnaar verwijst 'ze' (regel 13 en 15)?

Welke manier om de tekst in te leiden gebruikt de schrijver van tekst 5?

1. anekdote
2. aanleiding
3. vragen stellen
4. onderwerp aankondigen

Welke verbindingsmanier gebruikt de schrijver tussen de eerste en de tweede alinea?

1. signaalwoord
2. herhaling woord(groep)
3. verwijswoord
4. aankondigende zin

Uit welk(e) woord(en) blijkt dat?

In de tweede alinea komen twee signaalwoorden voor. Schrijf deze op.

Welk verband geven deze signaalwoorden aan?

1. uitspraak-tegenstelling
2. uitspraak-opsomming
3. middel-doel
4. oorzaak-gevolg

Welke twee zaken worden opgesomd?

Zijn dit hoofd- of bijzaken?

1. hoofdzaken
2. bijzaken

Welke verbindingsmanier gebruikt de schrijver tussen de tweede en de derde alinea?

1. signaalwoord
2. herhaling woord(groep)
3. verwijswoord
4. aankondigende zin

Uit welk(e) woord(en) blijkt dat?

Welke verbindingsmanier gebruikt de schrijver tussen de derde en de vierde alinea?

1. signaalwoord
2. herhaling woord(groep)
3. verwijswoord
4. aankondigende zin

Uit welk(e) woord(en) blijkt dat?

Wat is het tekstdoel van deze tekst?

1. activeren
2. amuseren
3. informeren
4. opiniëren

Wat is de tekstvorm?

1. beschouwing
2. uiteenzetting
3. betoog
4. folder