week 2 les 1

• Spelling
• Basisschool
• Groep 8

hij aast
v.d. hij.............

hij aast

1. 1e persoon ev
2. 2e persoon ev
3. 3e persoon ev

zij durven
v.d. zij...........

zij durven

1. 1e persoon mv
2. 2e persoon mv
3. 3e persoon mv

jij overhoort
v.d. jij.........(met hulpww hebben)

jij overhoort

1. 1e persoon ev
2. 2e persoon ev
3. 3e persoon ev

wij stallen uit
v.d. wij...........

wij stallen uit

1. 1e persoon mv
2. 2e persoon mv
3. 3e persoon mv

berispen
t.t. Waarom............je vader Kareltje?

beven
t.t............hij van angst?

slachten
v.t. Opa...........het konijn.

denken
v.t..............je nu heus dat ik die verhalen geloof?

versturen
Ik heb de brief............

hinniken
Het paard heeft...........