Cette leçon contient 35 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.
Éléments de cette leçon
Wiederholung Kapitel 1
Lesdoel: je kan werkwoorden vervoegen.
Slide 1 - Diapositive
Wie geht es dir heute?
😒🙁😐🙂😃
Slide 2 - Sondage
Het persoonlijk voornaamwoord "sie" heeft drie betekenissen. Welke zijn dit?
A
zij (enkelvoud),
zij (meervoud) & wij
B
zij (enkelvoud), zij (jullie) & U
C
zij (enkelvoud), zij (meervoud) & U
D
zij (enkelvoud), zij (meervoud) & jullie
Slide 3 - Quiz
haben & sein (S.11)
Voltooid tegenwoordige tijd (v.t.t.)
haben + gehabt
sein + gewesen
…de gebeurtenis is al voorbij!!
Slide 4 - Diapositive
Ich ______ (sein) in Berlin ___________ (sein v.t.t.)
Slide 5 - Question ouverte
Die Straßenbahn _________ (sein) eine Berliner Erfindung.
Slide 6 - Question ouverte
Wat is de juiste vertaling? Die Straßenbahn ist eine Berliner Erfindung.
A
De tram machinist komt uit Berlijn.
B
De metro is een Berlijnse uitvinding.
C
De tram is een Berlijnse uitvinding.
D
De trein is een Berlijnse uitvinding.
Slide 7 - Quiz
Gestern ____________ (sein) ich bei meiner Tante _________(sein v.t.t.).
Slide 8 - Question ouverte
________ (haben) du eine schöne Reise _________ (haben v.t.t.)?
Slide 9 - Question ouverte
Het persoonlijk voornaamwoord "sie" heeft drie betekenissen. Welke zijn dit?
A
zij (enkelvoud), zij (meervoud) & U
B
zij (enkelvoud), wij (meervoud) & U
C
zij (enkelvoud) & U, wij
D
zij (enkelvoud), zij (meervoud), het
Slide 10 - Quiz
Ik begrijp nu hoe ik haben & sein in de "voltooid tegenwoordige tijd" moeten worden vervoegen!
😒🙁😐🙂😃
Slide 11 - Sondage
ich
du
jullie
zij (mv)
ik
jij
wij
sie (mv)
Slide 12 - Question de remorquage
Vervoegen van de werkwoorden
Werkwoorden krijgen de uitgang die past bij het onderwerp van de zin. Je zet de uitgang achter de stam van het werkwoord.
Slide 13 - Diapositive
Regematige werkwoorden (basisregel) Met welk ezelsbruggetje kan je de uitgangen onthouden?
A
De (f)esttenten
B
De (f)esttaart
C
De (f)eestkar
D
De (f)eesttenten
Slide 14 - Quiz
Stam von suchen: _____ Ihr ______ (suchen) den Supermarkt.
Slide 15 - Question ouverte
Stam von lachen: ____ Julia _______ (lachen) sehr laut.
Slide 16 - Question ouverte
Stam von kochen:____ Was ______ (kochen) du heute?
Slide 17 - Question ouverte
Let op uitzondering! Als de stam eindigt op een -s/-ß: Welke uitgang komt er dan bij du achter?
A
du = stam+st
B
du = stam+t
C
du = stam+e
D
du = stam+en
Slide 18 - Quiz
Stam von reisen:____ Du ________(reisen) heute nach Prag.
______
Slide 19 - Question ouverte
Stam op:
-t of -d
stam+e+t
stam+e+t
Stam+e+st
ihr
er/sie/es
du
Slide 20 - Question de remorquage
Stam: _____ Max _______ (putzen) sein Zimmer.
Slide 21 - Question ouverte
Stam von reisen:______ Du ________(reisen) heute nach Prag.
Slide 22 - Question ouverte
Ik begrijp nu hoe ik de werkwoorden moet vervoegen!
😒🙁😐🙂😃
Slide 23 - Sondage
Noteer de som voluit: 3+9+1=
Slide 24 - Question ouverte
Hoe gaat deze reeks verder? zwanzig-siebzehn-vierzehn-
A
zehn
B
acht
C
elf
D
zwölf
Slide 25 - Quiz
Schule
Schrijf over je huidige schoolsituatie.
Hou blz. 10 & blz. 147 bij de hand.
Slide 26 - Diapositive
Antworte: Wie heißt du?
Slide 27 - Question ouverte
Beantwoord in het Duits: Wie alt bist du? Wo wohnst du?
Slide 28 - Question ouverte
Beantworte: Auf welche Schule gehst du? (naam school + niveau in het Duits)
Slide 29 - Question ouverte
Beantworte: In welche Klasse gehst du?
A
Ich gehe in die 3. Mavo-Klasse.
B
Ich gehe nicht in die 3. Mavo-Klasse
C
Ich marschiere in die 3. Mavo-Klasse.
D
Ich geht in die 3.Mavo-Klasse.
Slide 30 - Quiz
Beantworte: Wie heißt dein Klassenvorstand?
Slide 31 - Question ouverte
Beantworte: Was sind deine Lieblingsfächer? (min. 3)
Slide 32 - Question ouverte
Noteer de zinnen opnieuw. Dit keer mét hoofdletters: mein name ist michael. ich habe einen bruder und eine schwester. ich bin hilfsbereit. am wochenende mache ich gerne sport.