practise theme 4

oefenen voor toets
Je gaat zelfstandig door de opdrachten heen.
Je oefent alle grammatica van theme 4!
1 / 34
suivant
Slide 1: Diapositive
EngelsMiddelbare schoolvmbo t, havo, vwoLeerjaar 1

Cette leçon contient 34 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

oefenen voor toets
Je gaat zelfstandig door de opdrachten heen.
Je oefent alle grammatica van theme 4!

Slide 1 - Diapositive

Present continuous

Slide 2 - Diapositive

Wanneer gebruik je de present continuous?
A
Als iets altijd, nooit of regelmatig gebeurd
B
Als iets in de toekomst gebeurd
C
Als iets nu aan de gang is.
D
Als iets in het verleden gebeurd.

Slide 3 - Quiz

Present continuous 
Gebruik:
  • iets is nu aan de gang
  • iemand is nu iets aan het doen
I am explaining the present continuous.  

You are making notes.  


She is listening to the teacher.  

Slide 4 - Diapositive

Present continuous 
Vorm:
1. vorm van 'to be': am / are / is
2. werkwoord
3. + -ing
am doing the dishes right now.


My parents are watching TV.
Verkorte vorm: I'm doing / She's listening / We're watching

Slide 5 - Diapositive

Present continuous 
Spellingsregels:
  • Eindigt het werkwoord op een -e, dan valt de -e weg
(to have)     I am having lunch.
(to give)   He is giving us homework.

  • Werkwoord van 1 lettergreep met een korte klinker (a, e, i, o, u), verdubbel dan de medeklinker
(to put)     We are putting sugar in his tea.
(to run)   She is running a marathon.

Slide 6 - Diapositive

Slide 7 - Diapositive

Present Continuous Quiz
Select the right answer to make a correct "Present Continuous" sentence.

Slide 8 - Diapositive

Vul in:
Willem _______ (write) at the moment.
A
writes
B
is writing
C
writed
D
wrote

Slide 9 - Quiz

Vul in:
"What are you doing?"
"I ______ (do) my homework"
A
do
B
does
C
am doing
D
did

Slide 10 - Quiz

Slide 11 - Lien

Slide 12 - Lien

lidwoord
a    /     an /    the  /    of helemaal geen lidwoord

Slide 13 - Diapositive

Articles
In het Nederlands: lidwoorden.

Wanneer je in het Nederlands de of het voor een zelfstandig naamwoord zet, gebruik je in het Engels the

Wanneer je in het Nederlands een voor een znw zet, gebruik je in het Engels a of an

Slide 14 - Diapositive

Lidwoord a/an
an gebruik je voor woorden die beginnen met een klinker:

an ear            an investigation         an officer
an apple            an Englishman          an answer
 

Slide 15 - Diapositive

Let op!
De keuze voor a of an hangt niet af van de (mede)klinker op papier, maar of je hemt hoort.

Soms schrijf je een -h maar hoor je hem niet -> dan gebruik je a.

Soms schrijf je een -u, maar hoor je een -j of - h -> dan gebruik je an.


 

Slide 16 - Diapositive

Voorbeelden
an hour  (je hoort our)
an honor (je hoort onour)
a university (je hoort juniversity)
a uniform (je hoort juniform)
a European (je hoort jeuropean)

Slide 17 - Diapositive

a of an?
..... dog
A
a
B
an

Slide 18 - Quiz

a of an?
..... banana
A
a
B
an

Slide 19 - Quiz

a of an?
.... artwork
A
a
B
an

Slide 20 - Quiz

a of an?
..... house
A
a
B
an

Slide 21 - Quiz

a of an?
.... apple
A
a
B
an

Slide 22 - Quiz

a of an?
.... uniform
A
a
B
an

Slide 23 - Quiz

a of an?
.... ear
A
a
B
an

Slide 24 - Quiz

a of an?
.... hour
A
a
B
an

Slide 25 - Quiz

a of an?
.... university
A
a
B
an

Slide 26 - Quiz

Lidwoord a/an
a gebruik je voor woorden die beginnen met een medeklinker:

a pet               a teacher           a bycicle
a car                  a door               a room
 

Slide 27 - Diapositive

Slide 28 - Lien

Slide 29 - Lien

Slide 30 - Lien

imperative
gebiedende wijs 
(bijvoorbeeld: doe de deur dicht, kijk naar rechts, etc)

Slide 31 - Diapositive

Slide 32 - Lien

Slide 33 - Lien

Klaar?
- je mag nog onderdelen oefenen die je wellicht lastig vindt.
Vraag mij (je docent) om hulp.
- je mag ook verder gaan met het leren van de stones en/of woorden van theme 4 (dit kan online met slim stampen).

Slide 34 - Diapositive