12 sept - persoonsvorm/ werkwoorden

Grammatica blok 1
Wat zijn werkwoorden?
1 / 22
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 1

Cette leçon contient 22 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 15 min

Éléments de cette leçon

Grammatica blok 1
Wat zijn werkwoorden?

Slide 1 - Diapositive

Werkwoorden (ww)
Een werkwoord is een woordsoort.
De afkorting van werkwoord is WW.
In een zin staat ten minste één werkwoord.
Er zijn ook zinnen met meer dan één werkwoord.
Een werkwoord zegt:
- wat iets of iemand doet,
- wat iets of iemand overkomt
wat er is gebeurd.


Slide 2 - Diapositive

Werkwoorden
Een werkwoord is een woordsoort.
In een zin staat ten minste één werkwoord.
Er zijn ook zinnen met meer dan één werkwoord.

Een werkwoord zegt wat iets of iemand doet, wat iets of iemand overkomt of  wat er is gebeurd.


Slide 3 - Diapositive

Werkwoorden (ww)
Een werkwoord is een woordsoort.
De afkorting van werkwoord is ww.

In een zin staat ten minste één werkwoord.
Er zijn ook zinnen met meer dan één werkwoord.

Een werkwoord zegt 
- wat iets of iemand doet,
- wat iets of iemand overkomt
wat er is gebeurd.


Voorbeelden van werkwoorden: 

Lopen             Zijn
Fietsen           Leren
Rennen          Eten
Koken             Voetballen

Slide 4 - Diapositive

Werkwoorden
De persoonsvorm is altijd een werkwoord.

Er zijn regels om die werkwoorden goed te schrijven.

Slide 5 - Diapositive

Werkwoorden
De persoonsvorm is altijd een werkwoord.

Er zijn regels om die werkwoorden goed te schrijven.

Dit kan aan de hand van het werkwoord 'lopen'.


Slide 6 - Diapositive

Sleep alle werkwoorden naar "Werkwoorden" en alles wat geen werkwoord is naar "Geen werkwoord".
Werkwoorden
Geen werkwoord
huis
goede bedoelingen
verhuizen
heb willen houden
zijn
zijn hond

Slide 7 - Question de remorquage

Sleep alle werkwoorden naar "Werkwoorden" en alles wat geen werkwoord is naar "Geen werkwoord".
Werkwoorden
Geen werkwoord
huis
rood
verhuizen
hebben
zijn
hond

Slide 8 - Question de remorquage

Sleep alle werkwoorden naar 'werkwoorden' alles wat geen werkwoord is sleep je naar 'geen werkwoord'.
Werkwoord
Geen werkwoord
huis
goede
verhuizen
heb
zijn
hond
tafel
bloempje
Kopje
rood
tent
bijzonder
denken
lopen
huilen
moeten
wil
geeft

Slide 9 - Question de remorquage

Op welke twee manieren kun je werkwoorden vinden?

Slide 10 - Question ouverte

Verander de zin van tijd.
Vanochtend ging ik op tijd naar school.

Slide 11 - Question ouverte

Verander de zin van tijd.
De minister bedankte zijn collega met een handdruk.

Slide 12 - Question ouverte

Persoonsvorm
De persoonsvorm is altijd een werkwoord.
De persoonsvorm is altijd een werkwoord. 
De persoonsvorm is altijd een werkwoord. 
De persoonsvorm is altijd een werkwoord. 
De persoonsvorm is altijd een werkwoord.  

Slide 13 - Diapositive

De persoonsvorm
Een soort werkwoord.
Er is altijd één persoonsvorm!

Slide 14 - Diapositive

Werkwoorden (ww)
In een zin staat ten minste één werkwoord.
Er zijn ook zinnen met meer dan één werkwoord.
Een werkwoord zegt wat iets of iemand doet of wat iets of iemand overkomt.

Een werkwoord kun je vervoegen. Je geeft het dan verschillende werkwoordsvormen:
lachen: lach - lacht- lachen- lachte- lachten- gelachen - lachend
vallen: val - valt- vallen - viel - vielen - gevallen - vallend

Slide 15 - Diapositive

Werkwoorden
De persoonsvorm is altijd een werkwoord.

Er zijn regels om die werkwoorden goed te schrijven.

Slide 16 - Diapositive

Theorie werkwoorden 
Een werkwoord is een woordsoort.
Een werkwoord zegt wat iets of iemand kan doen of wat er gebeurt.
In een zin staat tenminste één werkwoord.

Er zijn werkwoorden met een onduidelijke betekenis zoals: hebben, zullen, kunnen, worden of zijn. 

Slide 17 - Diapositive

Wat is de persoonsvorm in de zin?
De loempia's vliegen door de lucht.

Slide 18 - Question ouverte

Wat is de persoonsvorm?
'Er worden zeventien katten gevoerd.'
Tekst

Slide 19 - Question ouverte

Wat is de persoonsvorm?
'Tien dagen per jaar is het feest in Hengelo.'

Slide 20 - Question ouverte

Wat is de persoonsvorm in de zin?
'Met hoeveel mensen mogen we tegenwoordig nog feest vieren?'

Slide 21 - Question ouverte

Huiswerk voor di 12 sept
Maken opdr, 9 t/m 14

Leren: wat is het hele werkwoord?

Slide 22 - Diapositive