LessonUp over Formuleren

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo k
• Leerjaar 3

Formuleren 

Les 1

Lesdoelen

• Je kunt hoofdletters, leestekens en de meeste verbindingswoorden juist gebruiken. 
• Je weet wanneer je een komma moet gebruiken. 
• Je kunt de juiste verwijswoorden  invullen. 

Correcte zinnen maken

Een tekst bestaat uit zinnen. Elke zin is een mededeling. Tussen de twee mededelingen zet je een punt. Voorbeeld: We gaan dit jaar niet naar Terschelling op vakantie. Mijn moeder wil graag een keer naar het buitenland. 

Je kunt deze twee mededelingen aan elkaar plakken met een verbindingswoord. 

Dan zet je na de eerste mededeling (dus voor het verbindingswoord) een komma:

Wij gaan dit jaar niet naar Terschelling op vakantie, omdat mijn moeder graag een keer naar het buitenland wil. 

voorbeelden van verbindingswoorden: als, doordat, maar, omdat, nadat, terwijl, voordat, want, zodra, zodat. 

Vul het juiste verbindingswoord in.
Ik hoef vandaag niet naar school.......het studiedag is.

1. Want
2. omdat
3. maar
4. terwijl

Volgens mij is Maarten gek op zoute drop......... chocola lust hij niet.

1. maar
2. naast
3. terwijl
4. zodra

Zo zet je de leestekens in de tekst

• Zet een punt achter elke zin. 
• Zet achter een vragende zin een vraagteken. 
• Zet tussen twee persoonsvormen een komma. 
• Zet voor de volgende verbindingswoorden een komma: doordat, maar, nadat, omdat, terwijl, want, voordat, zodat, zodra
• Zet voor en geen komma.  

Zijn de leestekens in de zin goed weergegeven?
Omdat mijn moeder graag een keer op vakantie wil, gaan we dit jaar niet naar Terschelling op vakantie.

1. Juist
2. Onjuist

Mannelijk, vrouwelijk of onzijdig 

Zelfstandige naamwoorden zijn mannelijk, vrouwelijk of onzijdig. Dat noem je het woordgeslacht. Het woordgeslacht kun je opzoeken in een (online) woordenboek. 

bij mannelijke en vrouwelijke woorden gebruik je de, deze en die. 

bijvoorbeeld: de beker, deze beker, die beker

Voor onzijdige woorden gebruik je het, dit en dat 

bijvoorbeeld: het toernooi, dit toernooi, dat toernooi. 

Verwijswoorden 

Verwijswoorden wijzen terug naar een woord dat eerder genoemd is. naar de-woorden wijs je terug met deze en die, naar het-woorden met dit en dat. 

Vul het juiste verwijswoord in.
Het bericht ....... ik zojuist las, is niet waar.

1. deze
2. die
3. dit
4. dat

Vul het juiste verwijswoord in.
Ik kreeg een armband..... ik ontzettend mooi vond

1. deze
2. die
3. dit
4. dat

Aan de slag

• Jullie gaan verder aan kaart geel. 
• Als jullie klaar zijn met kaart geel, gaan jullie verder met de duo-kaart.