Blok 2-2 Fictie/Grammatica 1BKB

Nederlands
                        Klas 1 BKB- 2.1 Fictie
                        2.2 Grammatica
1 / 16
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo k, g, tLeerjaar 1

Cette leçon contient 16 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

Nederlands
                        Klas 1 BKB- 2.1 Fictie
                        2.2 Grammatica

Slide 1 - Diapositive

Stillezen
timer
10:00

Slide 2 - Diapositive

Vandaag in deze les:
  • Lesafspraken
  • Lesdoel
  • Nabespreken Fictie
  • Instructie Grammatica
  • Aan de slag

Slide 3 - Diapositive

Lesafspraken:
  • Je hebt respect voor elkaar en je omgeving
  • Je hebt de spullen op orde en huiswerk gemaakt
  • Tijdens het lezen is het stil
  • Je hebt de aandacht bij de les en bent stil wanneer nodig
  • Bij samenwerken werk je zachtjes
  • Wil je iets vragen of zeggen, steek dan je hand op

Slide 4 - Diapositive

Lesdoel
  • Terugkijken naar fictie: Coolman - fictie/non-fictie - leeservaring
  • Grammatica: Tegenwoordige en verleden tijd
  • Grammatica: Persoonsvorm

Slide 5 - Diapositive

Fictie nabespreken
Blz. 55 - Fictie en Non-Fictie

Fictie: verzonnen verhalen - de schrijver fantaseert - leesboek, stripverhaal - film - musical - game
Non-Fictie: verhalen over de werkelijkheid - echt gebeurd of geeft informatie - krantenbericht - journaal - schoolboek - tijdschriftenartikel




Slide 6 - Diapositive

Fictie nabespreken
Blz. 56 - Leeservaring beschrijving

Hoe vind je het-wat vind je ervan?
Hoe vaak wordt er geantwoord met: "Leuk, saai, weet ik niet!"

Gebruik dan het overzicht van de beoordelingswoorden op blz. 56




Slide 7 - Diapositive

Grammatica
Je weet hoe je werkwoorden kunt herkennen in een zin
Aan het eind van deze paragraaf :
Kun je de tijdproef uitleggen en toepassen
Kun je de persoonsvorm herkennen en benoemen.

Opdracht 9 (blz.60)

Slide 8 - Diapositive

Grammatica - aantekeningen
Een werkwoord vertelt wat er gebeurt in een zin.
Tegenwoordige tijd - tijd van nu
Verleden tijd - tijd van toen

Aan het werkwoord/persoonsvorm in de zin kun je zien in welke tijd de zin staat.

Slide 9 - Diapositive

Aan de slag
Opdracht 10 (blz.61) + opdracht 11 (blz.62)

Deze opdrachten maak je in je schrift
Let op, bij opdr. 11 moet je de zinnen helemaal opschrijven.



Slide 10 - Diapositive

Grammatica - aantekeningen
Een werkwoord kan verschillende vormen hebben:
persoonsvorm (pv) - de vorm van het werkwoord die je in vt en tt kunt schrijven
hele werkwoord - de vorm zoals die in het woordenboek staat
voltooid deelwoord (vdw) - de vorm die bij een pv van de werkwoorden 'hebben, worden of zijn' in de zin staat

Slide 11 - Diapositive

Grammatica - aantekeningen
Je gebruikt de 'tijdproef' om de persoonsvorm in een zin te vinden:
Wanneer je de tijd van de zin verandert, dan is het werkwoord dat zich aanpast de persoonsvorm.

Staat er maar één werkwoord in een zin, dan is dat altijd de pv. Staan er meer, dan weet je dankzij de tijdproef wat de pv is. De andere zijn het vdw of hele werkwoord.

Slide 12 - Diapositive

Aan de Slag
Opdracht 18 (blz.75)
Opdracht 19 (blz.76) - Lees de zin, voer de tijdproef uit en schrijf de pv van de zin op, daarna schrijf je de pv in de andere tijd op.
Opdracht 21 + 23 (blz.77) - Schrijf van iedere zin alle ww op en zet er achter of het de pv-hele ww-vdw is.


Slide 13 - Diapositive

Huiswerk:

Opdracht 18 (blz.75)
Opdracht 19 (blz.76) 
Opdracht 21 + 23 (blz.77) 

Nog een fijne dag en tot de volgende les

Slide 14 - Diapositive

In hoeverre heb jij het idee dat je deze leerstof hebt begrepen?
😒🙁😐🙂😃

Slide 15 - Sondage

Ik vond deze les....
😒🙁😐🙂😃

Slide 16 - Sondage