H3: W.20: zwakke ww's o.v.t.

Heute
  • Herhaling ontleden 1e, 3e en 4e naamval
  • Herhaling voorzetsels 3e naamval 
Welchselunterricht 2021
Herzlich Willkommen! 
Deine Schulsachen bitte auf den Tisch!

1 / 19
suivant
Slide 1: Diapositive
DuitsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

Cette leçon contient 19 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 40 min

Éléments de cette leçon

Heute
  • Herhaling ontleden 1e, 3e en 4e naamval
  • Herhaling voorzetsels 3e naamval 
Welchselunterricht 2021
Herzlich Willkommen! 
Deine Schulsachen bitte auf den Tisch!

Slide 1 - Diapositive

  • Unterrichtsziele erzählen
  • Lehrstoff wiederholen
  • Hausaufgaben


             


Während der Unterrichtsstunde:

Slide 2 - Diapositive

Heute
  • Herhaling ontleden 1e, 3e en 4e naamval
  • Herhaling voorzetsels 3e naamval 
Unterrichtsziele:
  • Je kunt verschillende soorten werkwoorden in de verleden tijd vervoegen.

Slide 3 - Diapositive

Kapitel 14 - Lehrstoff wiederholen
Zwakke werkwoorden in de verleden tijd.
maken - ik maak - ik maakte 
machen - ich mache - ich machte




Grammatik

Slide 4 - Diapositive

[1] Vervoeg het werkwoord 'machen' in de verleden tijd. (ich - du - er - wir - ihr - sie)

Slide 5 - Question ouverte

[2] Vervoeg het werkwoord 'antworten' in de verleden tijd. (ich - du - er - wir - ihr - sie)

Slide 6 - Question ouverte

[3] Wat valt je op aan de vervoeging van de twee werkwoorden?

Slide 7 - Question ouverte

Kapitel 14
  • Wir hören jetzt Aufgabe 4.2 an. (Seite 46 im Arbeitsbuch)
  • Liest die Aufgabe durch und beantwortet die Fragen.
Hören Aufgabe 4.2

Slide 8 - Diapositive

Kapitel 14 - Hausaufgaben
Während der Unterrichtsstunde machen: Aufgabe 3.4, 4.3 7.1 + 8.2 machen

zu Hause machen: 8.1 + 10.4



-
Ihr lernt aus Kapitel 13
- Wörter A und B
- Schreibecke
- Grammatik 2
Ihr lernt aus Kapitel 14
- Wörter A
- Grammatik 1
- Grammatik 2

Slide 9 - Diapositive

Kapitel 14 - Grammatik
Hoofdregel is: klein - kleiner – kleinst
stellende trap: klein
vergrotende trap + -er: kleiner
overtreffende trap –st: kleinst

Woord eindigt op -d/-t of s-klank (s, z, ß, sch)?
overtreffende trap  + -est



trappen van vergelijking
Even een voorbeeld:
laut – lauter – lautest
heiß – heißer – heißest
wild – wilder – wildest

Slide 10 - Diapositive

Kapitel 14 - Grammatik
trappen van vergelijking
Zum Beispiel: 
  • stellende trap:             Sophie ist ein kleines Mädchen.
  • vergrotende trap:       Ich habe einen kleineren Kuchen gebacken als du.
  • overtreffende trap:    Das ist der kleinste Hund, den ich je gesehen habe!
[1] Zowel de stellende trap als de vergrotende en overtreffende trap kunnen als bijvoeglijk naamwoord worden vervoegd. 

Slide 11 - Diapositive

Kapitel 14 - Grammatik
trappen van vergelijking
In het Nederlands
[1] het grootst, het mooist, het snelst 

[2] vergelijking met dan 
Anne is groter dan Peter.

[3] vergelijking met als
Anne is niet zo groot als Peter.
In het Duits:
[1] am + overtreffende trap + en

[2] vergelijking met als
Anne ist größer als Peter.

[3] vergelijking met wie
Anne ist nicht so groß wie Peter.

Slide 12 - Diapositive

Kapitel 14 - Grammatik
trappen van vergelijking

Slide 13 - Diapositive

Slide 14 - Diapositive

Kapitel 14 - Hausaufgaben
Aufgabe 3.4 + 4.3 schon fertig? 

10.4 trappen van vergelijking, 6.3 woordzoeker, 8.2


-
Ihr lernt aus Kapitel 13
- Wörter A und B
- Schreibecke
- Grammatik 2

Slide 15 - Diapositive

Slide 16 - Diapositive

Heute
  • Herhaling ontleden 1e, 3e en 4e naamval
  • Herhaling voorzetsels 3e naamval 
Leervragen:
[1] Maak een korte zin in het Duits met de woorden ontbijt, honing & brood.
[2] Hoe zeg je in het Duits dat er in het weekend altijd verse broodjes zijn. 
[3] Maak een zin in het Nederlands met de woorden der Grund & die Zeitung erin.

Wiederholung!
Wortschatz
Antwoorden:
  • [1] Eigen antwoord
  • [2] Am Wochenende gibt es immer frische Brötchen.
  • [3]Een goede reden om de krant te lezen, is om het nieuws te kunnen volgen.

Slide 17 - Diapositive

Kapitel 14 - Lehrstoff wiederholen
[1] Vervoeg het werkwoord 'machen' in de verleden tijd.
[2] Vervoeg het werkwoord 'antworten' in de verleden tijd.
[3] Wat valt je op aan de vervoeging?




Grammatik
  • ich machte
  • du machtest
  • er machte
  • wir machten
  • ihr machtet
  • sie/Sie machten




  • ich antwortete
  • du antwortetest
  • er antwortete
  • wir antworteten
  • ihr antwortetet
  • sie/Sie antworteten




  • Tussen de stam en de uitgang komt een extra -e te staan.




Slide 18 - Diapositive

Heute
  • Herhaling ontleden 1e, 3e en 4e naamval
  • Herhaling voorzetsels 3e naamval 
  1. Wisst ihr es schon..?
  2. Unterrichtsziele
  3. Lektion 6 abschließen


             


Während der Unterrichtsstunde:
wiederholen

Slide 19 - Diapositive