HIN - TL3: Homoniemen

Welkom bij Nederlands!
Bij Nederlands
1 / 36
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

Cette leçon contient 36 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 4 vidéos.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Welkom bij Nederlands!
Bij Nederlands

Slide 1 - Diapositive

Fijn dat je er bent!
Pak je spullen alvast.

Leg je boek open op blz 110-111. 
Leg je schrift open en pak een pen of potlood. 



timer
3:00

Slide 2 - Diapositive

  • Welkom
  •  Hannah Goslar na de oorlog
  • Uitleg homoniem
  • Aan de slag met opdracht 1 en 2 

  • Bespreken toets Lezen 

Slide 3 - Diapositive

de film over gemaakt
dit is de trailer

Slide 4 - Diapositive

Slide 5 - Vidéo

Slide 6 - Vidéo

Slide 7 - Vidéo

Slide 8 - Vidéo

Homoniemen
Woordenschat

Slide 9 - Diapositive

Slide 10 - Diapositive

Doel

Ik weet wat een homoniem is

Ik kan homoniemen aanwijzen in de zin

Slide 11 - Diapositive

Kijk eens naar de volgende zinnen:

1. Mijn broer en ik zitten op de bank tv te kijken.

2. Mijn kleine zusje heeft voor het eerst geld op de bank gezet.


Wat valt je op aan deze twee zinnen?

Slide 12 - Diapositive


1. Mijn broer en ik zitten op de bank tv te kijken

2. Mijn kleine zusje heeft voor het eerst geld op de bank gezet.


bank --> hetzelfde woord, maar twee betekenissen

Dit noem je homoniemen

Slide 13 - Diapositive

Homoniemen

De woorden zijn qua vorm en klank hetzelfde, maar hebben een andere betekenis.


bal -> feest, rond voorwerp
blik -> dun metaal, oogopslag
was -> wasgoed, vetachtige stof

Slide 14 - Diapositive

Even testen

Wat betekent het woord tussen haakjes in het zinsverband?

Slide 15 - Diapositive

De [aanslag] kun je makkelijk verwijderen.
A
misdadige aanval
B
laagje afgezet vuil
C
ernstige benadeling

Slide 16 - Quiz

U kunt het beste de [ring] nemen om er te komen.
A
cirkelvormig voorwerp
B
strijdperk
C
kring
D
rondweg

Slide 17 - Quiz

Wat een [spook]!
A
geest
B
waanvoorstelling
C
magere onuitstaanbare vrouw

Slide 18 - Quiz

Appels met [stekken] laat ik liggen.
A
loot
B
rotte plek
C
vaste aasplek

Slide 19 - Quiz

De oude man begint te [malen].
A
fijnmaken
B
draaien(van een molen)
C
piekeren
D
in de war zijn

Slide 20 - Quiz

De wet maakt het mogelijk criminelen te [plukken].
A
van takken losmaken
B
ontdoen van veren
C
geld afpakken
D
trekken, peuteren

Slide 21 - Quiz

Carla wil [zich aansluiten] bij de tennisclub.
A
telefonisch verbinden
B
het met iets eens zijn
C
lid worden

Slide 22 - Quiz

Het lijkt mij een nogal [sterk] verhaal.
A
stevig gemaakt
B
veel van een bepaalde stof bevattend
C
vol spierkracht
D
overdreven

Slide 23 - Quiz

Wat is in je eigen woorden een homoniem?

Slide 24 - Question ouverte

Wat vind je nog lastig?

Slide 25 - Question ouverte

Homoniemen
Zijn woorden die er hetzelfde uitzien en hetzelfde klinken, maar een verschillende betekenis hebben. Bijvoorbeeld bank (om op te zitten) en bank (als geldinstelling). 

Slide 26 - Diapositive

Homofoon
Soms klinken twee woorden hetzelfde, maar schrijf je ze anders.

Mijn tante lacht altijd heel hard.
Mijn  hart klopt heel snel.

Slide 27 - Diapositive


Ze leiden ons de weg naar het hotel.
Wij lijden veel pijn na onze valpartij.
A
homoniem
B
homofoon
C
synoniem
D
antoniem

Slide 28 - Quiz

Welk woord is een homofoon woord?
A
rouw en rauw
B
Knop (op je toetsenbord) Knop (aan een boom)
C
Doelman en keeper

Slide 29 - Quiz

Welk woord is geen homofoon?
A
bestelt
B
gespeld
C
word
D
bindt

Slide 30 - Quiz


Onze bok is gisteren papa geworden van 3 kleine geitjes.
Bij de turnles moest ik met de trampoline over de bok springen.
A
homoniem
B
homofoon
C
synoniem
D
tegenstelling

Slide 31 - Quiz


Wij kijken naar de koe die in de wei staat.
A
homoniem
B
homofoon
C
synoniem
D
tegenstelling

Slide 32 - Quiz

Slide 33 - Diapositive

Slide 34 - Diapositive

bespreken toets Lezen
leerlingen in het klaslokaal: toets terug + bespreken

leerlingen thuis: later inzage toets

Slide 35 - Diapositive

vragen over de toets of je cijfer?

Slide 36 - Diapositive