Cette leçon contient 46 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.
La durée de la leçon est: 45 min
Éléments de cette leçon
1HV: Herhaling Chapitre 2 (bron D & H)
Slide 1 - Diapositive
chapitre 2, grammaire D & H
leerdoelen: je kent het persoonlijke voornaamwoord.
je kent het werkwoord op -er en je kunt gebruiken.
Je kunt de ontkenning gebruiken
Slide 2 - Diapositive
grammaire D
Dit grammatica-onderdeel bestaat uit 2 delen. Het gaat namelijk om het regelmatige werkwoord die eindigt op -er
Maar voor ik jullie aan kan leren wat een vorm van dit werkwoord is, wil ik jullie eerst aanleren welke persoonlijke voornaamwoorden er in het Frans zijn.
Slide 3 - Diapositive
Het persoonlijk voornaamwoord - Le pronom personnel
Wat is een persoonlijk voornaamwoord?
Slide 4 - Diapositive
Persoonlijke voornaamwoorden als onderwerp
Het persoonlijk voornaamwoord verwijst naar een persoon, een groep personen, voorwerpen of onzichtbare zaken.
Slide 5 - Diapositive
Grammaire H: persoonlijke voornaamwoorden
Enkelvoud ik ---> je jij ---> tu hij ---> il zij ---> elle men ---> on Meervoud wij --> nous u, jullie --> vous zij (mannelijk meervoud) --> ils zij (vrouwelijk meervoud) --> elles
Slide 6 - Diapositive
De stam
De stam van het werkwoord maak je door -ER van het hele werkwoord af te halen. Later plak je hier de uitgangen achter...
Bijvoorbeeld:
parler --> parl
danser --> dans
Slide 7 - Diapositive
je (ik)
+ e
tu (jij)
+ es
il (hij)
+ e
elle (zij)
+ e
on (men/we)
+ e
nous (wij)
+ ons
vous (jullie/u)
+ ez
ils (zij, mnl)
+ ent
elles (zij, vrl)
+ ent
UITGANGEN
van de
werkwoorden
op
-ER
Slide 8 - Diapositive
P.72
Slide 9 - Diapositive
Wat is de stam van marcher?
Slide 10 - Question ouverte
Wat is de stam van inviter?
Slide 11 - Question ouverte
demander - nous ...
A
demandez
B
demandent
C
demandons
D
demande
Slide 12 - Quiz
Je - trouver
Slide 13 - Question ouverte
Tu - danser
Slide 14 - Question ouverte
Elles - demander
Slide 15 - Question ouverte
Il - parler
Slide 16 - Question ouverte
Elle - adorer
Slide 17 - Question ouverte
Vous - écouter
Slide 18 - Question ouverte
Nous - chercher
Slide 19 - Question ouverte
Jean - aider
Slide 20 - Question ouverte
Céline et Sophie - regarder
Slide 21 - Question ouverte
Welke werkwoorden van sentiment kennen we?
aimer = houden van
adorer = dol zijn op
préférer = de voorkeur geven aan
détester = een hekel hebben aan, haten
Slide 22 - Diapositive
Sleep de werkwoorden naar de juiste persoon. Let goed op de uitgangen!
je
tu
il / elle / on
nous
vous
ils / elles
parle
parlez
parlons
parlent
parle
parles
Slide 23 - Question de remorquage
Welke zin is goed?
A
Le garçon cherchent bien.
B
Le garçon regardons bien.
C
le garçon parles bien.
D
Le garçon écoute bien.
Slide 24 - Quiz
A
Tu cherche un livre.
B
Il cherche un livre.
C
Nous cherchez un livre
D
Elles cherchons un livre.
Slide 25 - Quiz
Sleep de uitgangen naar de juiste plek!
Je
Tu
Il
Nous
Vous
Ils
E
ES
E
ONS
EZ
ENT
Slide 26 - Question de remorquage
je danse
tu danses
il danse
elle danse
ik dans
jij danst
hij danst
zij danst
Slide 27 - Question de remorquage
nous dansons
vous dansez
ils dansent
elles dansent
wij dansen
jullie dansen
u danst
ze (mnl) dansen
zij (vrl) dansen
Slide 28 - Question de remorquage
Vertaal: (parler) Zij praten
A
Elle parle
B
Elles parlent
C
Nous parlons
D
Ils parlont
Slide 29 - Quiz
Vertaal: (donner) jullie geven
Slide 30 - Question ouverte
Vertaal: (habiter) jij woont
Slide 31 - Question ouverte
Hoe leer je werkwoorden?
Leer de vertaling van het werkwoord.
Wat is de stam.
welke vorm (persoonlijk voornaamwoord) wordt gevraagd?
* Je chercher bestaat niet!
Slide 32 - Diapositive
De uitgangen van regelmatige werkwoord op -er
Slide 33 - Diapositive
Ik ken de regel om regelmatige werkwoorden op -er te vervoegen.