24/25 week 17 maart

  • TW 3 - wat moet je kunnen?
  • oefenen werkwoorden -er, -re  en aller présent en passé composé
Le but: à la fin de ce cours:
  • heb ik geoefend met de werkwoorden in het Frans
1 / 40
suivant
Slide 1: Diapositive
FransMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

Cette leçon contient 40 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

  • TW 3 - wat moet je kunnen?
  • oefenen werkwoorden -er, -re  en aller présent en passé composé
Le but: à la fin de ce cours:
  • heb ik geoefend met de werkwoorden in het Frans

Slide 1 - Diapositive

TW 3 - grammatica
- werkwoorden op -RE (apprendre 3 U4)
- werkwoorden op -ER 
werkwoord aller
- Grammaire lexicale: voorzetsels à + lidwoord
- ontkenning
NB: de Franse werkwoorden staan niet meer boven de oefeningen 

Slide 2 - Diapositive

werkwoorden -re
apprendre 3 - maak notities (blz 38)
welk werkwoord wordt met être vervoegd passé composé?
welke extra stap moet je dan doen?

Slide 3 - Diapositive

Passé Composé
De voltooide tijd van een werkwoord op -RE maak je zo:
Stap 1: Stam nemen: VENDRE -> stam VEND 
Stap 2: juiste onderwerp + uitgang U -> VENDU

ik heb verkocht -> j'ai vendu
hij heeft verkocht -> il a vendu
wij hebben verkocht-> nous avons vendu

Slide 4 - Diapositive

De passé composé

werkwoorden:
- ER --> é 
- RE -->
De passé composé
(perdre) Il a perdu= hij heeft verloren


Let op! Het voltooid deelwoord van werkwoorden op -re eindigt dus op -u
attendu - entendu - rendu

Slide 5 - Diapositive


Bij descendre gebruik je het hulpwerkwoord être.
Het is ook een regelmatig werkwoord op -re, dus de uitgangen worden ...? .....
Une voiture est arrivée
Er is een auto aangekomen
Il est descend?
Hij is uitgestapt
Elle est descend?
Zij is uitgestapt
Ils sont descend?
Zij zijn uitgestapt
Elles sont descend?
Zij zijn uitgestapt

Slide 6 - Diapositive

-

Bij descendre gebruik je het hulpwerkwoord être.
Het is ook een regelmatig werkwoord op -re, dus de uitgangen worden u, ue, us, of ues.
Une voiture est arrivée
Er is een auto aangekomen
Il est descendu
Hij is uitgestapt
Elle est descendue
Zij is uitgestapt
Ils sont descendus
Zij zijn uitgestapt
Elles sont descendues
Zij zijn uitgestapt

Slide 7 - Diapositive

Le passé composé
Als het hulpwerkwoord être is, kan het voltooid deelwoord extra letters krijgen:

mnl ev
-
Il est allé
vrl ev
+e
Elle est allée
mnl mv
+s
Nous sommes allés
Vous êtes allés
Ils sont allés
vrl mv
+es
Elles sont allées

Slide 8 - Diapositive

être
=
 zijn




Sleep de juiste vorm van être naar het onderwerp
il/elle/on
nous
vous
ils/elles
tu
je
es
sont
est
êtes
sommes
suis

Slide 9 - Question de remorquage

j'
tu
il/elle/on
nous
vous
ils/elles
Combineer de juiste vorm van 'avoir' met het onderwerp
Hoe ging het werkwoord AVOIR ook weer?
ai
as
a
avons
avez
ont

Slide 10 - Question de remorquage

De stam van de werkwoorden op -RE vind je door -RE eraf te halen in de présent tijd.
(vendre - vend).
A
juist
B
onjuist

Slide 11 - Quiz

répondre
attendre
entendre 
vendre
perdre
De werkwoorden op –RE :
verkopen
antwoorden
wachten op
horen
verliezen

Slide 12 - Question de remorquage

Ils/elles
Je/J'
Vous
Tu
Nous
Il/elle/on
stam + ons
stam + s
stam + /
stam + ent
stam + ez
stam + s

Slide 13 - Question de remorquage

Zet in in de passé composé (regelmatig -re)

(attendre) Vous ______ ________ longtemps?
A
avez attendus
B
avez attendu

Slide 14 - Quiz

Verbes -re
Zij is naar beneden gegaan
A
elle est descendue
B
elle est descendu

Slide 15 - Quiz

Zet in in de passé composé (regelmatig -re)

(descendre) elle ______ ________ le bus?
A
est descendu
B
est descendue
C
a descendu
D
a descendue

Slide 16 - Quiz

werkwoorden -er
chercher = zoeken
changer = veranderen
oublier = vergeten
tomber = vallen
monter = naar boven
gaan, klimmen
commencer = beginnen
rester = blijven
arriver = aankomen
welke werkwoorden worden met être vervoegd in de pc?
blz 144 regelmatige ww -er
blz 151  pc met être

Slide 17 - Diapositive

werkwoorden -er
chercher = zoeken
changer = veranderen
oublier = vergeten
tomber = vallen
monter = naar boven
gaan, klimmen
commencer = beginnen -> let op (avoir)
rester = blijven
arriver = aankomen
welke werkwoorden worden met être vervoegd in de pc?
blz 144 regelmatige ww -er
blz 151  pc met être

Slide 18 - Diapositive

werkwoord aller - blz 146
- blz 146 
- pc met être
NB -  let op - futur proche

Demain je vais jouer de la guitare. 
Hoe maak je deze zin ontkennend?

Slide 19 - Diapositive

Klopt de zin in de passé composé?
Vous avez allé à Paris.
A
B

Slide 20 - Quiz

Elles sont arrivés à la maison.
A
B

Slide 21 - Quiz

Kies de juiste vorm van het hulpwerkwoord.
Nous ... arrivés au Portugal.
A
avons
B
sommes

Slide 22 - Quiz

Tu ... allé au supermarché.
A
as
B
es
C
est
D
a

Slide 23 - Quiz

Nous sommes ... à l'école. (aller)

Slide 24 - Question ouverte

Sophie et Anne sont ... en France. (arriver)

Slide 25 - Question ouverte

  • la négation
  • les devoirs
  • zelfstandig oefenen op Classroom
Le but: à la fin de ce cours:
  • heb ik geoefend met de grammatica in het Frans

Slide 26 - Diapositive

  • Wat is de regel?
  • 1 - meerdere  werkwoord(en) in zin? 

Slide 27 - Diapositive

Maak ontkennend:
Je vais au travail tous les jours.

Slide 28 - Question ouverte

Maak ontkennend:
Ils vont appeler ta sœur dans le parc.

Slide 29 - Question ouverte

Maak ontkennend:
Nous allons faire du ski samedi.

Slide 30 - Question ouverte

Maak ontkennend:
Nous sommes allés au cinéma hier soir.

Slide 31 - Question ouverte

Maak ontkennend:
Elles sont allées à la maison.

Slide 32 - Question ouverte

Les devoirs
werkwoord aller: exercice 8e blz 18 (zin 4, 5 passé composé)
werkwoorden -re: exercice 8f en 8g blz 47
exercice 16f: niet zin 3 en 8 blz 48
-> huiswerk controle

Slide 33 - Diapositive

Exercice 8e
A
  1. vais
  2. allez
  3. vont
  4. es allé
  5. sont allés

B
  1. nous allons sortir
  2. mes parents vont vendre
  3. tu vas rendre

Slide 34 - Diapositive

Exercice 8F
  1. descendons
  2. rends
  3. perd
  4. répondent
  5. vend
  6. entendez
  7. répondu
  8. perdu 

Slide 35 - Diapositive

Exercice 8g
  1. je réponds
  2. nous entendons
  3. le prof rend
  4. vous déscendez 
  5. nous perdons
  6. N et T attendons
  7. tu vends
  8. j' ai vendu

Slide 36 - Diapositive

Exercice 16f
  1. Tristan est arrivé
  2. Sophie est allée
  3. -
  4. Ella a été
  5. Vous êtes descendues
  6. Ma tante a perdu
  7. vous êtes retournés
  8. -
Niveau van toets
Herhaal voor TW

Slide 37 - Diapositive

Werkblad

Slide 38 - Diapositive

Zelfstandig werken
Classroom
Er staan oefeningen voor jullie klaar.

Slide 39 - Diapositive