05-03-2023 V3B passé composé met être

Telefoon in de telefoontas

Laptop blijft in de tas

Boek op tafel


Telefoon in de telefoontas 

Boek op tafel


Bonjour à tous!
1 / 16
suivant
Slide 1: Diapositive
FransMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

Cette leçon contient 16 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

Telefoon in de telefoontas

Laptop blijft in de tas

Boek op tafel


Telefoon in de telefoontas 

Boek op tafel


Bonjour à tous!

Slide 1 - Diapositive

Aujourd'hui:
- Grammaire
- Au travail!


Slide 2 - Diapositive

Prends le livre à la page 106-107
Lis le grammaire en silence

Slide 3 - Diapositive

Passé composé
Wat is het en bij welke ww's gebruiken we het?
Le passé composé = de voltooid tegenwoordige tijd

 Je gebruikt het om te vertellen dat iets al gebeurd is. Bijv. jij bent ergens op vakantie geweest en jij vertelt tegen een vriend wat jij allemaal hebt gedaan.

Werkwoorden op -er
 -> parler, rencontrer, manger 
Werkwoorden op -re -> prendre, apprendre, comprendre
Werkwoorden op -ir -> partir, finir, sortir









Slide 4 - Diapositive

Werkwoorden op -er / -re / -ir  
passé composé

pc -er
pc -ir
pc -re
vorm van avoir 
+
stam + é

vb tu as regardé
vorm van avoir 
+
stam + u

vb tu as répondu
vorm van avoir 
+
stam + i

vb tu as rempli

Slide 5 - Diapositive

Le passé composé
De passé composé bestaat uit 2 delen 
NIEUW -> KAN MET 2 HULPWERKWOORDEN GEMAAKT WORDEN 
Avoir = hebben
Être = zijn
Ik heb gezwommen - Ik ben gegaan - Ik heb gepraat

Welke moet je gebruiken? -> Luister naar het Nederlands!   




Slide 6 - Diapositive

Hoe maken we de passé composé?
pc bestaat uit 2 delen, deel 1:

Kies eerst het juiste hulpwerkwoord.

Je kunt kiezen tussen 
'zijn' (être) en 'hebben' (avoir).

Slide 7 - Diapositive

Hoe maken we de passé composé?

Deel 2:
Als je het hulpwerkwoord hebt gevonden (avoir of être)
kijk je welk werkwoord je moet gebruiken en dit vervoeg je.

Werkwoord op -er -> stam + é
Werkwoord op -re -> stam + u
Werkwoord op -ir -> stam + i

Ik heb gezwommen - ik heb gepraat - ik heb gekozenik ben gegaan 

zwemmen = nager
praten = parler
kiezen = choisir
gaan = aller 

 Ik heb gezwommen = J'ai nagé
Ik heb gepraat = J'ai parlé
Ik heb gekozen = J'ai choisi
Ik ben gegaan = Je suis allé








Slide 8 - Diapositive

Als je het werkwoord être als hulpwerkwoord moet gebruiken



In het Frans is het heel belangrijk of een woordje mannelijk, vrouwelijk of in meervoud is.

Als jij être als hulpwerkwoord gebruikt, komt er soms een extra -e, -s of -es achter het voltooid deelwoord. Dat ligt aan het onderwerp. Hieronder een paar voorbeelden.

Sophie is gegaan (een meisje) - Elle est allée
Lisa et Lena zijn gegaan (2 meisjes) - Elles sont allées
Tim en Tom zijn gegaan ( 2 mannen) - Ils sont allés 

* Bij hulpwerkwoord avoir het gebeurt niets met het voltooid deelwoord. Er komt geen extra   
-e, -es of -s. Bijvoorbeeld: wij hebben gepraat - nous avons parlé.

Slide 9 - Diapositive

Je suis 
Tu es
Il/elle/on est
Nous sommes
Vous êtes
Ils/elles sont

Slide 10 - Diapositive

Zet het werkwoord tussen haakjes in de passé composé
Pierre et Jacques (tomber) ___________
A
est tombés
B
ont tombés
C
ont tombé
D
sont tombés

Slide 11 - Quiz

Zet het werkwoord tussen haakjes in de passé composé
Angela (danser) ___________
A
a dansée
B
a dansé
C
est dansée
D
est dansé

Slide 12 - Quiz

Zet het werkwoord tussen haakjes in de passé composé
Vous (aller) ___________
A
êtes allés
B
êtes allé
C
avez allé
D
avez allés

Slide 13 - Quiz

   Kort stappenplan 
1. Kiezen tussen avoir of être (luister naar het Nederlands)
2. De juiste persoonsvorm van het hulpwerkwoord (uit het rijtje)
3. Maak het voltooid deelwoord (stam + é of stam + u of stam + i)
4. Als je être moet gebruiken, let op of het onderwerp mannelijk, vrouwelijk of in meervoud is!  (gebruik schema voor e/s/es) 

De formule: Altijd een hulpwerkwoord + voltooid deelwoord!

Slide 14 - Diapositive

Uitzonderingen voltooid deelwoord
avoir -> ik heb gehad = j'ai eu
être -> j'ai été
faire -> j'ai fait
prendre -> j'ai pris


 commencer -> ik ben begonnen = j'ai commencé

Slide 15 - Diapositive

Au travail!
Fais les exercices 15c, 15d et 16 (pas 16f)


Slide 16 - Diapositive