Samenvatting Hoofdstuk 1 Havo3

Samenvatting Hoofdstuk 1 Havo3
1 / 33
suivant
Slide 1: Diapositive

Cette leçon contient 33 diapositives, avec diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Samenvatting Hoofdstuk 1 Havo3

Slide 1 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

H1. Scheikunde is overal

Slide 2 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Par. 1.1 Stofeigenschappen

Slide 3 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

        mengsel en zuivere stof
verschil op microniveau

Slide 4 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Stofeigenschappen
  • Kenmerken die bij de stof horen. 
  • Aan deze kenmerken kun je een stof herkennen

Voorbeelden van stofeigenschappen:

Kleur, geur, smaak, kookpunt, smeltpunt, 
brandbaarheid, oplosbaarheid, ...
Waarom zijn massa en volume zijn GEEN stofeigenschappen?

Slide 5 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Grootheden en eenheden
Eigenschappen die je kunt meten, noem je grootheden. 
Zoals: afstand, massa, volume

De maat die je gebruikt, noem je de eenheid.                        meter meter (m), kilogram (kg), liter (l) 
Een grootheid kan dus meerdere eenheden 
hebben.

Slide 6 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Belangrijke stofeigenschap: Dichtheid
dichtheid=volumemassa
dichtheid=m3kg

Slide 7 - Diapositive

De dichtheid is een stofconstante dat zegt:

Als je 1 kubieke meter van een stof hebt, dan is dat zoveel kilogram.

kg = kilogram
m^3 = kubieke meter
/ = per
Kg/m^3 = kilogram per kubieke meter.

1 kubieke meter = 1000:
par. 1.2 Veiligheid

Slide 8 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Leerdoel 1.2:
- hoe je veilig omgaat met stoffen
- wat voor materialen je gebruikt tijdens een experiment
- een natuurwetenschappelijk onderzoek uitvoeren

Slide 9 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Slide 10 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Veiligheid
Gevaarlijke stoffen en mengsels worden in gevarenklassen ingedeeld. 

Hiernaast staan de acht belangrijkste GEVARENPICTOGRAMMEN.

Dit zijn internationale symbolen zodat iedereen weet welk gevaar een bepaalde stof kan veroorzaken.

Slide 11 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

H-zinnen en P-zinnen
H zinnen: gezondheidsgevaren (H = hazard) 
P zinnen: preventie (P = prevention) = voorkomen van ongelukken

Van alle stoffen kun je H- en P-zinnen opzoeken zodat je weet wat je weet welk gevaar de stof kan veroorzaken (H-zinnen) en hoe je moet reageren als jij in aanraking met die stof bent geweest (P-zinnen).

Slide 12 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Slide 13 - Diapositive

Op de gasbrander zitten 2 draaiknoppen.

Onderaan de brander zit een zwarte knop. Dit is de gasregelaar. Je draait aan deze knop om de hoeveelheid gas te bepalen. 
Onderaan de schoorsteen (die recht om hoogstaande toren), zit een draaischijf. Dit is de luchtregelaar. Met deze schijf regel je hoeveel lucht er bij komt.

gas beetje open, lucht dicht: gele vlam
gas beetje open, lucht beetje open: kleurloze vlam

gas beetje open, lucht helemaal open: ruizende vlam. Deze gebruiken we alleen als dit gezegd wordt, anders gebruik je deze nooit.

Slide 14 - Diapositive

Bovenste rij, van links naar rechts:
reageerbuisrekje, reageerbuisborstel, reageerbuisklem, reageerbuis, nooddouche.

Onderste rij, van links naar rechts:
Gasbrander (bunsenbrander), gaasje, spuitfles, kroezentang, driepoot.

De nooddouche mag alleen gebruikt worden in nood. Wordt de douch gebruikt, zonder dat daar de nood voor is, dan wordt dat streng bestraft.
Onderzoek doen (practicum) 

Handelingen: Bij experimenten moet je veel dingen doen (=handelingen)

  •  afwegen, stoffen mengen, verwarmen, overgieten, etc


Waarnemingen: Tijdens experimenten moet je altijd opletten wat er precies gebeurt (=waarnemingen). Dit doe je met je zintuigen:

  • goed kijken, voorzichtig ruikenvoelen, horen


Conclusies: Als je alle waarnemingen hebt gedaan kan je een conclusie trekken waarom dit allemaal is gebeurd.

Slide 15 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Slide 16 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Slide 17 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Slide 18 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Slide 19 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Slide 20 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Slide 21 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Slide 22 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Slide 23 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

1.4 Soorten mengsels en pH
NaSk 

Slide 24 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Leerdoel
Aan het eind van deze les: 
  • Kun je 3 verschillende mengsels                                           herkennen en benoemen.
  • kun je benoemen hoe je voorkomt 
     dat een emulsie ontmengt 
  • Kun je de pH van een oplossing bepalen
     en kent de betekenis 

Slide 25 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Voorkennis

Slide 26 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Oplossing

 Een oplossing is een heldere soms 

 gekleurde vloeistof,

 waarin 1 of meer stoffen zijn opgelost.

 De stof die je oplost kan een vaste stof, vloeistof of gas zijn. 

 ​

 De stof waarin je de andere stof oplost heet een oplosmiddel.​

 ​

 Bijvoorbeeld: ​

 Frisdrank, parfum, bier en witte wijn.​


Slide 27 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Suspensie
 Een troebel mengsel van een fijn verdeelde 
vaste stof die zweeft in een vloeistof. ​

 De zwevende vaste stof zakt na enige tijd naar beneden,
 dit heet bezinken​

 Bijvoorbeeld:​
 Chocolademelk, sinaasappelsap en verf. ​




Slide 28 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Emulsie
Een troebel mengsel van vloeistoffen
waarbij druppeltjes van de ene vloeistof 
in de andere zweven. ​

Het ontmengen van een emulsie kan worden verhinderd door een emulgator. Zeep is een voorbeeld van een emulgator. ​

 Bijvoorbeeld:​
 Melk, mayonaise, ​halvarine en reinigingscrèmes.​

Slide 29 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Oplosmiddel
 De stof waarin je de andere stof oplost heet een oplosmiddel.​


Bijvoorbeeld: 
water, wasbenzine, alcohol en aceton

Slide 30 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

de rook
Troebele mengsels

Suspensie
Emulsie
Rook
Nevel
Schuim
vaste stof in een vloeistof
Vloeistof in een vloeistof
vaste stof in een gas
vloeistof in een gas
gas in een vloeistof of vaste stof

Slide 31 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

pH
- pH geeft de zuurtegraad van een oplsossing aan
- pH schaal van 0 tot 14.

Slide 32 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

pH: wat meet je?
  • "Zuurgraad" meten we in pH
  • Het geldt alleen voor waterige oplossingen


  • Onder de pH7: zuur
  • Boven de pH7: basisch
  • Precies pH7: neutraal

Slide 33 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions