Les 4: Winkelen

Les 4 Nederlands
1. Ga naar www.lessonup.com
2. Voer de code in.
3. Voer je naam in.
1 / 23
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsSecundair onderwijs

Cette leçon contient 23 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

Les 4 Nederlands
1. Ga naar www.lessonup.com
2. Voer de code in.
3. Voer je naam in.

Slide 1 - Diapositive

DO NOW
Geef 3 groenten of fruit

Slide 2 - Carte mentale

POST-IT
Ik kan groeten en fruit bestellen in de biologische winkel.

Ik kan een zin maken in de tegenwoordige tijd.

Slide 3 - Diapositive

Wat doen we nu? 
- Lees de dialoog.
- Noteer 5 (rode) woorden op een blad papier.
- Beantwoord de vragen klassikaal.
- Schrijf/typ een eigen dialoog 

Slide 4 - Diapositive

Fatma

(Wat hebben we nodig voor de vegetarische soep?

Ik breng tomaten en wortelen mee.

Wat kunnen we klaarmaken?

Goed idee! Ik zal het haar vragen.

Laten we het aan de leraar vragen.
José

(k  ga naar de biologische winkel en koop de groenten.

Ik kan ook bloemkool, appelen en ajuin meebrengen.

Amalia kan vegetarisch eten maken.

Wie kan de soep maken?
timer
2:00

Slide 5 - Diapositive


Qu'apportera José ?

Slide 6 - Question ouverte


José cherche les légumes ou?

Slide 7 - Question ouverte


Que peut préparer Amalia ?

Slide 8 - Question ouverte


Quels sont les légumes cités ?

Slide 9 - Question ouverte

Typ hier je eigen dialoog

Slide 10 - Question ouverte

Vocabulaire
- test woordenschat van 5 minuten
- Klaar? Ga naar de volgende woordenlijst en oefen!
- Extra oefeningen 
timer
5:00

Slide 11 - Diapositive

Slide 12 - Lien

Slide 13 - Lien

Slide 14 - Lien

Tegenwoordige Tijd / L'indicatif présent

- Routines: Ik ga dagelijks winkelen
- Permanente dingen: Zij noemt Fatma
- Toekomst: Ik ga morgen naar de biologische winkel 

Slide 15 - Diapositive

Tegenwoordige Tijd / L'indicatif présent
dansen
Ik dans
jij danst
hij/zij/u danst
wij/jullie/zij dansen

Aan de slag!
zingen
lopen
wandelen
bestellen 
heten
spreken 
gebruiken 

Slide 16 - Diapositive

Tegenwoordige Tijd / L'indicatif présent
KOPEN vs. RENNEN

 Ik koop                                          wij kopen 
(lange klanken: OO, AA, EE, UU, IE)

Ik ren                                                 wij rennen 
(korte klanten: A, E, I, O, U)

Slide 17 - Diapositive

Ik .... een komkommer.
A
koop
B
koopt
C
kopen
D
kop

Slide 18 - Quiz

Ik .... terug naar de biologische winkel.
A
loop
B
loopt
C
lopen
D
lop

Slide 19 - Quiz

Wij .... naar het strand.
A
rennen
B
rent
C
ren
D
reen

Slide 20 - Quiz

Jij .... voor de televisie.
A
danst
B
dans
C
daanst
D
daansen

Slide 21 - Quiz

Jullie .... een lepel voor de soep.
A
gebruik
B
gebruikt
C
gebruiken
D
gebruiiken

Slide 22 - Quiz

Exit-ticket:
Dialoog in de klas: samen naar de biologische winkel.

Slide 23 - Carte mentale