Oefentoets T2


Goedemorgen h3e!



Pak je laptop en log in voor deze LessonUp
1 / 28
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

Cette leçon contient 28 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 40 min

Éléments de cette leçon


Goedemorgen h3e!



Pak je laptop en log in voor deze LessonUp

Slide 1 - Diapositive

Taalvaardigheid
Nieuw Nederlands
 - Spelling, grammatica en formuleren -

Slide 2 - Diapositive

Homofone werkwoorden
Homofone werkwoordsvormen zijn werkwoordsvormen die verschillend gespeld worden, hoewel ze hetzelfde klinken.

'Homofoon' betekent 'gelijk van klank'.



Slide 3 - Diapositive

Gisteravond ( ... ) mijn moeder een heerlijke stoofpot voor het familiediner.
A
berijdde
B
bereidde
C
bereide
D
berijde

Slide 4 - Quiz

De ex-militair (beweerd / beweert)
dat ze door haar baan veel heeft (beleefd / beleeft).
A
beweerd / beleefd
B
beweerd / beleeft
C
beweert / beleefd
D
beweert / beleeft

Slide 5 - Quiz

Ik (vermijdt / vermijd) vliegen zo veel mogelijk; gelukkig (rijdt / rijd)
er een trein naar Berlijn.
A
vermijdt / rijdt
B
vermijdt / rijd
C
vermijd / rijdt
D
vermijd / rijd

Slide 6 - Quiz

Werkboek
Pagina 296

Schema
werkwoordspelling

Handig!

Slide 7 - Diapositive

Afgelopen zomer
(fixen) ik mijn auto en
(upgraden) ik ook de motor.
A
fixte / upgradede
B
fixte / upgrade
C
fixete / upgradede
D
fixete / upgrade

Slide 8 - Quiz

Elke middag (fitnessen) Olivia in de sportschool om een betere conditie en sterkere spieren te krijgen.
A
fitnessed
B
fitnesset
C
fitnesd
D
fitnest

Slide 9 - Quiz

Verwijswoorden
Verwijswoorden wijzen terug naar één
of meer woorden die eerder genoemd zijn.

Het woord of de woorden waar naar
verwezen wordt noem je het antecedent.




Slide 10 - Diapositive

Verwijswoorden
• Naar de-woorden verwijs je met die.
Naar het-woorden met dat.
• Na een voorzetsel en als lijdend voorwerp gebruik je hen. Maar als meewerkend voorwerp zonder voorzetsel gebruik je hun.




Slide 11 - Diapositive

Het enige ( ... ) ik nog bij Too Good To Go kon krijgen, was een box van de Lidl.
Ken jij het nieuwe meisje ( ... ) sinds gisteren in de mediatheek werkt?
De adviseur met ( ... ) de premier samenwerkte, zit nu in de Tweede Kamer.
Wat zullen we doen met de vrije ruimte
( ... ) door het opruimen is ontstaan?
De prijzen zijn met 15 procent gestegen,
( ... ) een probleem is voor veel gezinnen.
wie
wat
deze
die
wat
dat

Slide 12 - Question de remorquage

Een fout verwijswoord in onderstaande zin, of niet?

De kleine kinderen vertrapten de pas geplante struiken, maar dat kun je hen niet kwalijk nemen
A
Ja, fout
B
Nee, goed

Slide 13 - Quiz

Een fout verwijswoord in onderstaande zin, of niet?

Gouda heeft al zijn inwoners gevraagd om mee te werken aan het gescheiden inzamelen van afval.
A
Ja, fout
B
Nee, goed

Slide 14 - Quiz

Verwijswoorden
• Namen van landen, provincies, steden en clubs en ook verkleinwoorden zijn het-woorden, waarnaar je verwijst met het en zijn.
• Naar dieren en dingen verwijs je met waar + voorzetsel, maar naar mensen met voorzetsel + wie




Slide 15 - Diapositive

De openbare bibliotheek gaf ( ... )
medewerkers een mooie boekenbon.
‘Janneke is de vrouw ( ... ) ik oud wil worden’, sprak Jip in een romantische bui.
Op culinair gebied staat Schoonhoven bekend om ( ... ) Fonteynkoeck 
De acrobaat kreeg voor zijn act een groot applaus, ( ... ) hem zeer tevreden stemde.
De profielkeuze voor klas 4, ( ... ) ik erg opzag, viel uiteindelijk reuze mee.
zijn
haar
dat
waarover
met wie
waartegen

Slide 16 - Question de remorquage

Een fout verwijswoord in onderstaande zin, of niet?

De docent waarvan gezegd wordt dat hij ontslag had genomen, geeft toch weer gewoon les.
A
Ja, fout
B
Nee, goed

Slide 17 - Quiz

Een fout verwijswoord in onderstaande zin, of niet?

Het getal wat je in moet vullen in de formule, staat in de eerste regel van de opgave.
A
Ja, fout
B
Nee, goed

Slide 18 - Quiz

Congruentie
• In zinnen waar de persoonsvorm in persoon
en in getal overeenkomt met het onderwerp
is sprake van congruentie.
• Congruentie betekent gelijk of gelijkvormig.
• Bij een enkelvoudig onderwerp hoort een enkelvoudige persoonsvorm en bij een
meervoudig onderwerp een meervoudige.



Slide 19 - Diapositive

Kopieer de zin en vervoeg de persoonsvorm correct:
Tien procent van de hardlopers (lopen) de marathon niet uit.

Slide 20 - Question ouverte

Kopieer de zin en vervoeg de persoonsvorm correct:
Een roedel wolven (leven) in het Drents-Friese Wold.

Slide 21 - Question ouverte

Kopieer de zin en vervoeg de persoonsvorm correct:
De media (komen) graag opdraven voor het fotomoment met de koninklijke familie.

Slide 22 - Question ouverte

Kopieer de zin en vervoeg de persoonsvorm correct:
De spelers van het Nederlands elftal (bereiken) de finale van het WK in 2010.

Slide 23 - Question ouverte

Inversie
• In veel zinnen staat het onderwerp op de eerste plaats in de zin, vóór de persoonsvorm.

• Als in een zin het onderwerp echter achter de persoonsvorm staat, heet dat inversie.
• Op de eerste plaats van de zin staat dan de persoonsvorm of een ander zinsdeel




Slide 24 - Diapositive

In welke van de onderstaande zinnen is sprake van inversie? (Er zijn meerdere antwoorden mogelijk)
A
De Belgen gunden de Nederlanders geen kans.
B
Een pitbull wil je niet bijten, want dat loopt slecht af.
C
Wie van de 3JS won ooit eens The Masked Singer?
D
Tien pond grutten bestel je tegenwoordig niet meer.

Slide 25 - Quiz

In welke zin(nen) kun je niet vaststellen wat het onderwerp van de zin is? Welke zin is ambigu en heeft dus twee betekenissen.
(Er zijn meerdere antwoorden mogelijk)
A
Een Olympische medaille heeft hij nooit gewonnen.
B
De verhuurder overhandigde de huurder de sleutel.
C
Welke ring vind je mooier, die gouden of die zilveren?
D
Wie leest Yvonne de les?

Slide 26 - Quiz

Oefenvragen
Zijn er nog vragen?

Slide 27 - Diapositive

Aan de slag ...
Je hebt voor vandaag nog enige tijd over om
je voor te bereiden op de toets van dinsdag!
Het is belangrijk dat je de theorie goed kent en kunt toepassen. Neem nog eens goed door:
Cursus 7 - Spelling, §10 en §11
Cursus 5 - Grammatica, §5 en §9
Cursus 6 - Formuleren, §3 en §5

Slide 28 - Diapositive