HA3: Grammatik K7, 8 en 10

• Duits
• Middelbare school
• havo, vwo
• Leerjaar 3

Kapitel 7, 8, 10

HA3 TrabiTour

Grammatik Zusammenfassung

Je kent:

- K7: der-gruppe

- K7: persoonlijk voornaamwoord in 1e en 4e naamval

- K8: 3e naamval

- K8: voorzetsels met 3e naamval

- K10: keuzevoorzetsels

Bovenstaande kun je in zinnen toepassen

Der-Gruppe

Hoe zat het ook alweer?

(deze) .......... Mann hat ein schönes Auto. 

Weet jij welke vorm er ingevuld moet worden en waarom?

(deze) .......... Mann hat ein schönes Auto. 

Dieser

- geen "es gibt"

- geen voorzetsels

- dus: ontleden

hier: 1e naamval = onderwerp

der-Gruppe

             m                          v                           o                           mv

1e        der                      die                        das                       die

4e       den                     die                        das                       die

Stappenplan

Stap 1: Staat er "es gibt" in de zin

Nee? Stap 2

Stap 2: Staat er een voorzetsel in?

Nee? Stap 3

Stap 3: Ontleden

1e naamval = onderwerp (hij)

4e naamval = lijdend voorwerp (hem)

Durch welch… Tür (v) kommt man in dieses Zimmer?

(Welke)………. Freundin hat er die Blumen geschickt?

Wir trinken nicht gern (zulke)………. heißen Tee (m).

De Der-Gruppe ......

1. Dat kan ik: makkie!
2. Daar kom ik wel uit
3. Dat vind ik lastig, ik ga oefenen
4. Nee, daar heb ik hulp bij nodig

Persoonlijke voornaamwoorden

In de 1e en 4e naamval

(ik) ............. bringe (jou)........ eine Tasse Tee

Wat komt er op de puntjes?

(ik) ............. bringe (jou)........ eine Tasse Tee

Ich bringe dir eine Tasse Tee

- ich omdat het hier eerste naamval (onderwerp) is

- dir omdat het meewerkend voorwerp is (aan jou)

persoonlijke voornaamwoorden

Met de 1e naamval

De voorgaande persoonlijke voornaamwoorden ken je van het vervoegen van werkwoorden. Dit zijn de persoonlijke voornaamwoorden met de 1e naamval.

We kennen ze ook met de 4e naamval.

1. Fall       4. Fall

ich               mich 

du                dich

er                  ihn

sie                 sie

es                    es

wir                                        uns

ihr                                        euch

sie                                        sie

Sie                                        Sie

Kennst (jij) ________ Claudia?

Ja, ich kenne (haar) _____ sehr gut

Ich rufe (jou) _______ morgen an.

Mädchen, wo bleibt (jullie) ________?

De persoonlijke voornaamwoorden in de 1e en 4e nv ......

1. Dat kan ik: makkie!
2. Daar kom ik wel uit
3. Dat vind ik lastig, ik ga oefenen
4. Nee, daar heb ik hulp bij nodig

Keuzevoorzetsels

Petra kommt in (de) ..... Schule

Wat komt er op de puntjes?

Petra kommt in (de) ..... Schule

die

- geen 'es gibt'

- voorzetsel: in

- keuzevoorzetsel

- wohin (beweging)

In jed… Abteil (o) sitzen zwanzig Personen.

Er setzte sich (=gaan zitten) neben sein... Bruder.

Die Lampe hängt an d... Decke(v).

De keuzevoorzetsels ......

1. Dat kan ik: makkie!
2. Daar kom ik wel uit
3. Dat vind ik lastig, ik ga oefenen
4. Nee, daar heb ik hulp bij nodig