1K Herhalingsles so 1.7 1.8

Herhalingsles 1.7 - 1.8
1 / 39
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 1

Cette leçon contient 39 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

Herhalingsles 1.7 - 1.8

Slide 1 - Diapositive

Planning 

  • Herhaling grammatica 1.7
  • Herhaling spelling 1.8

Slide 2 - Diapositive

Grammatica

Slide 3 - Diapositive

Slide 4 - Diapositive

Welke 2 manieren zijn er om de pv te vinden?

Slide 5 - Question ouverte

1.7 Persoonsvorm tijdproef 

1. Zet de zin in de andere tijd (tijdproef). 
2. Het woord dat verandert is de pv.

Ik loop naar school.
Ik liep naar school.




Elke zin heeft een persoonsvorm.


Slide 6 - Diapositive

Wat is de pv in de volgende zin:
Hoe laat was het?

Slide 7 - Question ouverte

Wie komt er maandag mee naar de kermis?
PV=
A
Wie
B
komt
C
maandag
D
mee

Slide 8 - Quiz

Gaan we naar de McDonalds zometeen?
PV=
A
Gaan
B
we
C
naar
D
zometeen?

Slide 9 - Quiz

Opdracht

1. Schrijf twee zinnen uit het liedje op (SCHRIJF LEESBAAR);
2. Wissel de zinnen uit met je buurman of buurvrouw;
3. Zoek de persoonsvorm. 

Slide 10 - Diapositive

Gaan we naar de McDonalds zometeen?
O=
A
Gaan
B
we
C
naar
D
zometeen?

Slide 11 - Quiz

HET ONDERWERP (O)
Onderwerp:
1. WIE/WAT + GEZEGDE
2. De getalsproef 

Voorbeeld:
De man is naar de winkel gegaan.
Vraag: wie/wat is gegaan?
Antwoord: De man

Slide 12 - Diapositive

Benoem pv en o in de volgende zin:
De muizen willen boeken kopen.

Slide 13 - Question ouverte

Jullie
eten
bij de toko
toch?
pv
o

Slide 14 - Question de remorquage

Wat is het o in de volgende zin?

Waar ga je naartoe?
A
Waar
B
ga
C
je
D
naartoe?

Slide 15 - Quiz

Opdracht
1. Pak de zinnen van je buurman of buurvrouw er weer bij;
2. Zoek het onderwerp;

Slide 16 - Diapositive

Zinsdelen
Het onderwerp [o] en de persoonsvorm [pv] zijn zinsdelen.

Jan | heeft | vorige week | een film | gekeken.
ow | pv | vorige week | een film | gekeken.

Je kunt de vragen wie, wat, waar, waarom, wanneer en hoe stellen om zinsdelen te kunnen maken.

Slide 17 - Diapositive

Uit hoeveel zinsdelen bestaat deze zin?
Veel honden eten hondenbrokjes.
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 18 - Quiz

Zet zinsdeelstrepen:
Kasper heeft bloemen gekregen.

Slide 19 - Question ouverte

Opdracht
1. Pak de zinnen van je buurman of buurvrouw er weer bij;
2. Zet zinsdeelstrepen






Slide 20 - Diapositive

Spelling

Slide 21 - Diapositive

1.8 uitleg
persoonsvorm in de tegenwoordige tijd: 3 vormen
1. ik-vorm:      ik geloof, ik raad, ik vind                

2. hij-vorm:   ik-vorm + t      
   (hij/zij/jij/het)

3. wij-vorm:   hele werkwoord (infinitief)
  (jullie/wij/zij)

Bij twijfel: controleer met 'loop'
hij pest,  zij gelooft, het gebeurt,  jij vindt
wij pesten,  zij vertellen, jullie geloven

Slide 22 - Diapositive

LET OP!

Slide 23 - Diapositive

Hij-vorm branden

Slide 24 - Carte mentale

Ik-vorm blozen

Slide 25 - Carte mentale

1.8 stam 
De stam is het hele werkwoord zonder -en

De stam van het werkwoord brengen is breng en de stam van het werkwoord koken is kok. 

Je zegt wel: ik breng, maar niet ik kok. Dus let op: bij de ik-vorm van sommige werkwoorden veranderen er letters:


Hele ww:                 Stam -en:       Ik vorm:
brengen                  breng               ik breng
koken                       kok                   ik kook
stoppen                   stopp               ik stop
 

Slide 26 - Diapositive

praat
praten

praat
prat
Ik-vorm
Hij/zij/het/jij
-vorm
Wij-vorm
stam

Slide 27 - Question de remorquage

Stam stoppen

Slide 28 - Carte mentale

bewijzen
bewijst
bewijz
bewijs


Ik-vorm
Hij/zij/het/jij-vorm
Wij-vorm
Stam

Slide 29 - Question de remorquage

Hoe weet je wat de stam is?
A
hele ww -en
B
ik-vorm bekijken

Slide 30 - Quiz

Hij (hebben)

Slide 31 - Carte mentale

Onregelmatige werkwoorden

Slide 32 - Diapositive

Ik (zijn)

Slide 33 - Carte mentale

Ik kan. Wij.......

Slide 34 - Carte mentale

Leestekens
Een zin begint met een hoofdletter en eindigt met een leesteken.

  • punt (gewone zin): De deelnemers persenteren hun act.
  • vraagteken (vraagzin): Zijn ze erg zenuwachtig?
  • uitroepteken (uitroep): Doe je best!
  • komma: - waar je even rust hebt (pauze) en tussen twee ww die niet bij elkaar horen. Maar ook bij een opsomming.

Slide 35 - Diapositive

Plaats de juiste hoofdletters en leestekens:
schiet eens op

Slide 36 - Question ouverte

Hoe eindig je deze zin:
Speel je gitaar
A
Speel je gitaar?
B
Speel je gitaar!
C
Speel je gitaar.

Slide 37 - Quiz

Tijd over?
  • Overhoor elkaar met de dicteewoorden (1.8)
  • NUMO sprongtoetsen (spelling, grammatica en lezen)
  • Test jezelf 1.7 en 1.8
  • Versterk jezelf!

Slide 38 - Diapositive

Slide 39 - Diapositive