SPQR inleiding

• Latijn
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 1

SPQR inleiding

opdracht 2 en 3

opdracht 8 en 10

opdracht 12 en 13

Opdracht 2

De volgende vragen gaan over opdracht 2 op blz 9.

Opdracht 2a + b zijn samengevat in één meerkeuze vraag.

Opdracht 2c zijn open vragen.

Wat is een belangrijk verschil tussen het Nederlands en het Latijn?

1. het alfabet
2. de woordsoorten
3. de opbouw van een zin
4. de grammaticale functies

Opdracht 2c

Bij deze vraag gaat het om de afbeeldingen op blz 8.

Kies van deze afbeeldingen een Nederlands woord dat lijkt op het Latijnse woord (of hetzelfde is als het Latijnse woord).

Welk Nederlands woord is afgeleid van: medicus (arts)

Welk Nederlands woord is afgeleid van: statio (standplaats, ankerplaats)

Welk Nederlands woord is afgeleid van: gymnasium (soort sportschool)

Welk Nederlands woord is afgeleid van: museum (heiligdom van godinnen van kunst en wetenschap)

Opdracht 3

De volgende vraag gaat over opdracht 3 op blz 9.

Waarom worden
Midden- en Zuid-Amerika aangeduid als Latijns-Amerika?

1. Men spreekt er Latijn
2. Het is veroverd door de Romeinen
3. Men gebruikt het Latijnse alfabet
4. Men spreekt er Romaanse talen

Opdracht 8

Deze opdracht bespreken we nu mondeling.

Opdracht 10

De volgende open vragen gaan over opdracht 10 op blz 11

Wat is het Franse woord voor vinum?

Wat is het Duitse woord voor vinum?

Wat is het Engelse woord voor vinum?

Wat is het Nederlandse woord voor vinum?

Wat is het Franse woord voor melk?

Wat is het Duitse woord voor melk?

Wat is het Engelse woord voor melk?

In welke twee groepen vallen de woorden voor melk uiteen?

1. oude talen en moderne talen
2. Romaanse en Germaanse talen
3. Keltische en Saksische talen

Waarom zijn de woorden voor wijn in al deze talen aan elkaar verwant?

Opdracht 12

De volgende vragen hebben betrekking 

op opdracht 12 op blz 13

Waarom is februari
de schrikkelmaand geworden?
Februari is...

1. de kortste maand
2. in de winter
3. de eerste maand van het Romeinse jaar
4. de laatste maand van het Romeinse jaar

sleepvraag

Zet de namen van de maanden in de juiste vakken: 

wel of geen telwoord in de naam

wel telwoord in de naam

geen telwoord in de naam

januari

februari

maart

april

mei

juni

juli

augustus

september

oktober

november

december

Waarom kloppen de telwoorden niet met de plaats van de maanden in het jaar?

1. Het Romeinse jaar begon in maart.
2. De Romeinen hebben een telfout gemaakt.
3. Juli en augustus zijn later toegevoegd.
4. Het Romeinse jaar had 10 maanden.

Waarom zijn de maanden in vier groepen van drie geordend?

1. vier belastingperiodes
2. vier periodes tussen steeds twee vakanties
3. vier ambtsperiodes van politieke leiders
4. vier seizoenen

Opdracht 13

De volgende vragen gaan over opdracht 13 op blz 13.

Schrijf in gewone cijfers:
XXVIII

Schrijf in gewone cijfers:
MDCXC

Schrijf in gewone cijfers:
XLIV

Schrijf in Romeinse cijfers:
537

Schrijf in Romeinse cijfers:
99

Schrijf in Romeinse cijfers:
1111

Schrijf je geboortejaar in
Romeinse cijfers.

Welk jaar is:
MDCXVIII

Welk jaar is:
MDCCLXV

Welk jaar is:
MDCXXX

Toelichting 

Opdracht 14 en 15 gaan over de tekst op blz 14 en 15 in het tekstboek: lees eerst de tekst, maak dan de opdrachten.

Toelichting 

Opdracht 19 op blz 16 gaat over de kaart op blz 16 en 17

steden: rondje met blauwe letters erbij

streek/gebied: grijze hoofdletters

rivieren: cursieve blauwe letters naast blauwe lijn

zee: blauwe hoofdletters op golven

gebergte: grijze hoofdletters, net als gebieden

Toelichting 

Bij opdracht 20 en 21 kun je eventueel een moderne kaart opzoeken op internet.

Deze opdrachten moeten af zijn op 9 oktober

Volgende twee lessen doen we Grieks.

Voor wie eerder klaar is

Maak opdracht 17 en 18 op blz 14 en 15 in het hulpboek

Lees blz 19 t/m 21 in het TB

Maak opdracht 1 en 2 op blz 18 in het HB

Bestudeer de grammatica op blz 64 in het HB

Maak mandatum 1 t/m 4 op blz 65 in het HB