Hfst 1 Wat een talent 1.3. Lezen VERVOLG 2 start 1.4 gedicht

Welkom! 
Zoek je plekje en pak je spullen. Zorg dat je elke les met je spullen op tafel klaar zit. 
Zodra ik absentie ga bekijken en spullen zijn niet op tafel, denk ik dat je ze niet bij je hebt. 

1 / 26
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 1

Cette leçon contient 26 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

Welkom! 
Zoek je plekje en pak je spullen. Zorg dat je elke les met je spullen op tafel klaar zit. 
Zodra ik absentie ga bekijken en spullen zijn niet op tafel, denk ik dat je ze niet bij je hebt. 

Slide 1 - Diapositive

Lesopbouw:
Absentie
Hfst overzicht
Herhaling vorige les
Doel en uitleg deze les
Maken en bespreken opdrachten
Afsluiting

Slide 2 - Diapositive

Hfst overzicht: Wat een talent!
Les 1: Fictie
Les 3: Lezen
Les 2: Gedicht
Les 5: Woorden
Les 6: Spreken, kijken en luisteren
Les 7: Grammatica
Les 8: Spelling
Les 9 Media en onderzoek:  Daarna Toets Thema 1
Les 4: Schrijven en formuleren thema 1 en 2:  Daarna SO

Slide 3 - Diapositive

Herhaling vorige lessen

Slide 4 - Diapositive

Hfst 1 Wat een talent 1.3. Lezen
Pak je laptop --> Lessonup

Slide 5 - Diapositive

Doel van de paragraaf: 
Ik kan een titel en een tussenkopje herkennen. 
 Ik kan het onderwerp van een tekst vinden. 
Ik kan een alinea herkennen. 

Slide 6 - Diapositive

Uitleg: Titel
- Elke tekst heeft een titel
- De titel noemt het onderwerp OF geeft een
aanwijzing over het onderwerp. 
- Letters zijn vaak groter gedrukt. 

Slide 7 - Diapositive

Uitleg: (tussen)kopje
- titel van een alinea
- ze vertellen waar een stukje tekst (alinea) over gaat. 
- is een deelonderwerp

Slide 8 - Diapositive

Onderwerp van de tekst vinden
- Lees de titel
- Kijk naar de woorden die vet- of schuingedrukt zijn
- Bekijk de plaatjes
- Stel jezelf de vraag: Waarover gaat deze tekst?

Het onderwerp schrijf je altijd in één woord of in een paar woorden. 

Slide 9 - Diapositive

Een alinea herkennen
Een tekst is verdeeld in alinea's. 
Een alinea is een tekstblokje van een aantal zinnen die bij elkaar horen. (deelonderwerp)
Je schrijft deze zinnen achter elkaar. 

Slide 10 - Diapositive

Een alinea herkennen
  • Een alinea begint altijd op een nieuwe regel.
  • Soms staat er een witregel tussen twee alinea's. 
  • Soms begint de eerste regel van een nieuwe
    alinea met een stukje wit. Dat noem je inspringen. 
  • De laatste zin van een alinea loopt meestal
    niet door tot het einde van de regel. 

Slide 11 - Diapositive

Wat is een onderwerp?
A
Waar de gehele tekst overgaat.
B
Een gedeelte van de tekst gaat ergens over.

Slide 12 - Quiz

Wat is een deelonderwerp?
A
Een gedeelte van de tekst gaat ergens over.
B
Waar de gehele tekst overgaat.

Slide 13 - Quiz

Hoe kan je een onderwerp vinden?
Zoek in je boek.

Slide 14 - Question ouverte

Wat is een titel?
A
De titel noemt het onderwerp van de hele tekst.
B
Het onderwerp van een alinea.
C
Een titel van een stukje tekst.

Slide 15 - Quiz

Wat is een (tussen)kopje?
A
Het vertelt waar een gedeelte van de tekst eronder over gaat.
B
Een titel

Slide 16 - Quiz

Begrippen blz 20, 23 en 27

Slide 17 - Diapositive

Wat is een ander woord voor bewondering?
A
Heel vaak
B
Origineel
C
rekken
D
respect, lof

Slide 18 - Quiz

Als iets 'in de smaak valt', wat betekent dat?
A
Dat je iemand kwetst
B
Dat je leuk gevonden wordt

Slide 19 - Quiz

Ik ben een expert.
Wat is een ander woord voor expert?
A
Ik ben een kenner.
B
Ik ben een specialist.

Slide 20 - Quiz

Als je laat zien wie je bent, wat doe je dan?
A
Je doet niets.
B
Je laat jezelf zien.
C
Je presenteert jezelf.

Slide 21 - Quiz

Jullie gaan vandaag aan de slag.
A
Jullie gaan vandaag aan het werk.
B
Jullie gaan vandaag honkballen.

Slide 22 - Quiz

Als iemand jou 'kansen biedt', wat doet hij dan.
A
Hij zorgt dat je niets kan doen.
B
Hij zorgt ervoor dat je aan de slag kan.
C
Hij maakt het voor jou mogelijk.

Slide 23 - Quiz

Het paard staat in zijn verblijf. Wat betekent verblijf?
A
Waar het paard zijn eten haalt.
B
Waar het paard woont. (Zijn stal)

Slide 24 - Quiz

Hij moet speciale 'kleding' aan voor het theater. Wat is een ander woord voor kleding?
A
kostuum
B
massaal
C
bewondering
D
mode

Slide 25 - Quiz

Bespreken opdrachten 10 - 18
Kijk na en schrijf mee. 

Slide 26 - Diapositive