V4 Modalverben

• Duits
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 4

Ziel: Du kannst Modalverben im Präsens und Präteritum verwenden.

1. Wiederholung der Regeln

2. Aufgabe o.t.t. (Präsens)

3. Aufgabe o.v.t .(Präteritum)

4. Aufgabe Präsens und Präteritum.

5. Aufgabe selber 10 Sätze mit Modalverben schreiben.

1. In de verleden tijd krijgen de modale werkwoorden vaak een Umlaut.

2. In de tegenwoordige tijd krijgen de ich en er/sie/es/man-vorm dezelfde uitgang.

3. Het werkwoord sollen gebruik je om een noodzaak aan te geven.

4. Het werkwoord sollen is in de o.t.t een uitzondering op de regel.

5. In de verleden tijd krijg je altijd een t bij de uitgang.

6. In de verleden tijd krijgt de ich-vorm niet dezelfde uitgang als de er/sie/es/man-vorm.

7. De vertaling voor iets mogen, bijvoorbeeld van je ouders is 'mögen'.

8. Het modale werkwoord 'mögen' heeft 2 betekenissen.

Selber entscheiden!

Du sollst jetzt selber entscheiden welche Aufgabe du machst.

Aufgabe 1 Präsens

Aufgabe 2 Präteritum

Aufgabe 3 Präsens und Präteritum durcheinander

Aufgabe 4 Selber Sätze mit Modalverben ausdenken (Präsens und Präteritum.

Was habe ich heute gelernt?

1. Sätze an die Tafel schreiben

2. Wörter aufschreiben

3. Grammatikregeln