RB1 A0A2 4 oktober

Wat gaan we vandaag doen?


- de werkwoorden MOGEN, WILLEN en KUNNEN herhalen
- pronomen personale bij dingen
- Taak 3, luisteren
- korte klanken en lange klanken
- Dierendag: spreken en luisteren
1 / 32
suivant
Slide 1: Diapositive
NT2Middelbare schoolvwoLeerjaar 6

Cette leçon contient 32 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Wat gaan we vandaag doen?


- de werkwoorden MOGEN, WILLEN en KUNNEN herhalen
- pronomen personale bij dingen
- Taak 3, luisteren
- korte klanken en lange klanken
- Dierendag: spreken en luisteren

Slide 1 - Diapositive

Willen

ik wil
jij wil/wilt
u wil/wilt 
hij/zij/het wil

wij willen
jullie willen
zij willen

Slide 2 - Diapositive

Mogen

ik mag
jij mag
u mag
hij/zij/het mag

wij mogen
jullie mogen
zij mogen

Slide 3 - Diapositive

Kunnen

ik kan
jij kan
u kunt
hij/zij/het kan

wij kunnen
jullie kunnen
zijn kunnen

Slide 4 - Diapositive

De hond ..................... niet naar buiten.
A
willen
B
wilt
C
wil
D
will

Slide 5 - Quiz

....................... jij naar het feest van je moeder?
A
Mag
B
Magen
C
Mog
D
Mogen

Slide 6 - Quiz

Dian is 16 jaar, en ...................... geen alcohol drinken.
A
mogen
B
magt
C
mogen
D
mag

Slide 7 - Quiz

De kinderen ...................... allemaal zwemmen.
A
kunt
B
kan
C
kannen
D
kunnen

Slide 8 - Quiz

De boten ..................... hier niet varen.
A
kannen
B
kunnen
C
willen
D
wilt

Slide 9 - Quiz

..................... ik een stukje taart?
A
Mog
B
Mag
C
Magt
D
Mogt

Slide 10 - Quiz

De toeristen .................... met de bus mee.
A
wilt
B
wilen
C
willen
D
wollen

Slide 11 - Quiz

Ik ................... mijn eten in het Nederlands bestellen.
A
kun
B
kunt
C
kan
D
kant

Slide 12 - Quiz

Pronomen personale bij dingen

Een pronomen personale verwijst naar iemand of iets.

Bijvoorbeeld:
Ik geef het glas aan Peter
Ik geef het glas aan hem

Slide 13 - Diapositive


Bij DINGEN is het anders....


Kijk op blz 177 van jouw boek

Slide 14 - Diapositive

Ik heb de auto in de straat geparkeerd.
Ik heb ..................... in de straat geparkeerd.

Slide 15 - Question ouverte

De boeken liggen op de tafel.
...................... liggen op de tafel

Slide 16 - Question ouverte

Ik hang het gordijn op.
Ik hang ....................... op.

Slide 17 - Question ouverte

Hang de kleren in de kast!
Hang ........................ in de kast!

Slide 18 - Question ouverte

In de herfst vallen de bladeren van de bomen.
In de herfst vallen ............ van de bomen.

Slide 19 - Question ouverte

Ik geef het cadeau aan mijn moeder.
Ik geef .................... aan mijn moeder.

Slide 20 - Question ouverte

We gaan naar het strand als het weer goed is.
We gaan naar het strand als ......goed is.

Slide 21 - Question ouverte

Zijn de kleren schoon?
Zijn ...................... schoon?

Slide 22 - Question ouverte

Wat hoor je?

korte klank: a, e, o, u, i

Lange klank: aa, oo, ee, uu

Dubbelklank: oe, ui, ei, ij, ie, au, ou, eu, 

Slide 23 - Diapositive

Welke klank hoor je?

Slide 24 - Question ouverte

Welke klank hoor je?

Slide 25 - Question ouverte

Welke klank hoor je?

Slide 26 - Question ouverte

Welke klank hoor je?

Slide 27 - Question ouverte

Welke klank hoor je?

Slide 28 - Question ouverte

Welke klank hoor ?

Slide 29 - Question ouverte

Welke klank hoor je?

Slide 30 - Question ouverte

Welke klank hoor je?

Slide 31 - Question ouverte

Welke klank hoor je?

Slide 32 - Question ouverte