wk 04: les 3 - 22 Lijdend voorwerp en meewerkend voorwerp

Vrijdag 27 januari - 1AT1
  • 10 minuten stillezen
  • Terugblik: Lijdend voorwerp en meewerkend voorwerp (blz. 90)
  • Bespreken opdr. 1, 5, 8 (blz. 91)
  • Aan de slag!




timer
10:00
1 / 34
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

Cette leçon contient 34 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

Vrijdag 27 januari - 1AT1
  • 10 minuten stillezen
  • Terugblik: Lijdend voorwerp en meewerkend voorwerp (blz. 90)
  • Bespreken opdr. 1, 5, 8 (blz. 91)
  • Aan de slag!




timer
10:00

Slide 1 - Diapositive

Slide 2 - Diapositive

Slide 3 - Diapositive

Zinsontleding
/Je /hebt/ je / enorm /vergist/ in die calculatie. 

Pv = hebt
Zinsdelen
Wwg = hebt je vergist
Ond = Je
Lv = -

Slide 4 - Diapositive

Zinsontleding
Je / hebt / je / enorm / vergist /in die calculatie. /

Pv = hebt
Zinsdelen
Wwg = hebt je vergist
Ond = je
Lv = 

Slide 5 - Diapositive

Zinsontleding
/De vrouw van Herman Brood /herinnerde/ zich / een mooi moment uit zijn leven.

Pv = herinnerde
Zinsdelen
Wwg = herinnerde zich
Ond = De vrouw van Herman Brood 
Lv = een mooi moment uit zijn leven

Slide 6 - Diapositive

Zinsontleding
De vrouw van Herman Brood / herinnerde /zich /een mooi moment uit zijn leven.

Pv = herinnerde
Zinsdelen
Wwg = herinnerde zich
Ond = De vrouw van Herman Brood
Lv = een mooi moment uit zijn leven

Slide 7 - Diapositive

Aan de slag!
Maak de vragen op de volgende slides.

Slide 8 - Diapositive

  •     Wat is de handeling? (wwg)
  •     Wie voert de handeling uit? (ond)
  •     Wat is nodig voor de handeling? (lv)
  •     Wie is de ontvanger? (mv)

Slide 9 - Diapositive

Wat is de handeling?
Wie voert de handeling uit?
Wat is nodig voor de handeling?
Wie is de ontvanger?

Slide 10 - Question ouverte

Hoe kun je het meewerkend voorwerp vinden?

Slide 11 - Question ouverte

Heb / je / hem / vandaag / het goede nieuws / verteld?/
Werkwoordelijk gezegde (WWG) =
A
Heb verteld
B
je
C
hem
D
het goede nieuws

Slide 12 - Quiz

Heb / je / hem / vandaag / het goede nieuws / verteld?/
Onderwerp (OND) =
A
Heb verteld
B
je
C
hem
D
het goede nieuws

Slide 13 - Quiz

Heb / je / hem / vandaag / het goede nieuws / verteld?/
Lijdend voorwerp (LV) =
A
Heb verteld
B
je
C
hem
D
het goede nieuws

Slide 14 - Quiz

Heb / je / hem / vandaag / het goede nieuws / verteld?/
Meewerkend voorwerp (MV) =
A
Heb
B
je
C
hem
D
het goede nieuws

Slide 15 - Quiz

Welk zinsdeel blijft over?
A
vandaag
B
je
C
hem
D
het goede nieuws

Slide 16 - Quiz

Hoe noem je dit zinsdeel?
A
bijwoordelijke bepaling
B
bwb

Slide 17 - Quiz

Op welke vraag geeft dit zinsdeel antwoord?
A
wanneer?
B
hoe?
C
met wie?
D
waar?

Slide 18 - Quiz

meewerkend voorwerp
Haar moeder
een lange preek.
gaf
haar

Slide 19 - Question de remorquage

meewerkend voorwerp
Klas v1a
chocola.
geeft
mevrouw Jansen

Slide 20 - Question de remorquage

meewerkend voorwerp
Het meisje
elke dag
brengt
haar paard
hooi.

Slide 21 - Question de remorquage

meewerkend voorwerp
Het meisje
al
had
de uitnodigingen voor het feest
aan de hele klas
gegeven.

Slide 22 - Question de remorquage

meewerkend voorwerp
Mijn airpods
heb
ik
het tweede uur
aan Joey
uitgeleend.

Slide 23 - Question de remorquage

Moeder kookte een heerlijke maaltijd.
Ik zie haar.
Wij geven jullie een bos bloemen.
Heb je hun geschreven?
Lijdend voorwerp
Meewerkend voorwerp
Lijdend voorwerp
Meewerkend voorwerp

Slide 24 - Question de remorquage

Stap 1
Stap 2
Stap 3
Stap 4
Stap 5
Stap 6
Stap 7
Zoek de pv
Verdeel de zin in zinsdelen
Zoek het wwg
Zoek het onderrwerp
Zoek het lv
Zoek het mv
Zoek de bwb/bwb's

Slide 25 - Question de remorquage

Maak een zin met:
...een werkwoordelijk gezegde, een onderwerp en een lijdend voorwerp.

Vul je antwoord in op de volgende slide.

Slide 26 - Diapositive

Maak een zin met:

een werkwoordelijk gezegde, een onderwerp en een lijdend voorwerp bij de afbeelding op de vorige slide.

Slide 27 - Question ouverte

Maak een zin met:
...een werkwoordelijk gezegde, een onderwerp en een lijdend voorwerp.

Vul je antwoord in op de volgende slide.

Slide 28 - Diapositive

Maak een zin met:

een werkwoordelijk gezegde, een onderwerp en een lijdend voorwerp bij de afbeelding op de vorige slide.

Slide 29 - Question ouverte

Maak een zin met:
...een werkwoordelijk gezegde, een onderwerp, lijdend voorwerp en een meewerkend voorwerp.

Vul je antwoord in op de volgende slide.

Slide 30 - Diapositive

Maak een zin met:

een werkwoordelijk gezegde, onderwerp, een lijdend voorwerp en een meewerkend voorwerp bij de afbeelding op de vorige slide.

Slide 31 - Question ouverte

Maak een zin met:
...een werkwoordelijk gezegde, een onderwerp, lijdend voorwerp en een meewerkend voorwerp.

Vul je antwoord in op de volgende slide.

Slide 32 - Diapositive

Maak een zin met:

een werkwoordelijk gezegde, onderwerp, een lijdend voorwerp en een meewerkend voorwerp bij de afbeelding op de vorige slide.

Slide 33 - Question ouverte

Einde van deze les

Slide 34 - Diapositive