Krampus & Grammatik K2

St. Nikolaus & der Krampus
Lesen und Grammatik Wiederholung Kapitel 2
1 / 29
suivant
Slide 1: Diapositive
DuitsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 2

Cette leçon contient 29 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 2 vidéos.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

St. Nikolaus & der Krampus
Lesen und Grammatik Wiederholung Kapitel 2

Slide 1 - Diapositive

St. Nikolaus & Krampus
Net als in Nederland wordt in de Alpen aandacht besteed aan Sinterklaas. Echter wordt de heilige Nicolaas hier niet vergezeld door zijn pieten, maar door Krampus. Maar hoe zit dat nou, vieren ze in Oostenrijk Sinterklaas op dezelfde manier?
Een belangrijk verschil is, dat het niet in alle landen gebruikelijk is om veel cadeaus te krijgen! In Oostenrijk krijg je iets lekkers, fruit of een klein cadeautje. De meeste cadeaus krijgen de kinderen tijdens kerst, hierover in een andere les meer :) 

Slide 2 - Diapositive

Wie is Krampus?
Krampus is een duivels figuur uit de Alpenregio’s. Je komt hem tegen in onder andere Oostenrijk, Italië, Tsjechië, Kroatië, Slovenië en Hongarije. Zijn naam dankt hij aan het Duitse woord Krampen, dat klauw betekent. Verkleed in schapenvachten en met maskers en horens lopen zij door de straten om kinderen de stuipen op het lijf te jagen. Daarnaast maken ze ook nog eens herrie met kettingen en bellen om zo de kwade geesten te verjagen. Krampus stamt van oorsprong af van heidense gebruiken en zou een verwante zijn van de duivel. Om deze reden verbood de kerk vroeger zich als Krampus te verkleden. Deed je dit wel, dan stond hierop de doodstraf. 

Slide 3 - Diapositive

Slide 4 - Vidéo

Wat betekent het woord "krampen"?
A
klauw
B
nagel
C
bont
D
geest

Slide 5 - Quiz

Wat willen de Krampussen verjagen?
A
volwassenen
B
kwade geesten
C
Nikloaus
D
schapen

Slide 6 - Quiz

Krampusdag en Krampusloop
Tijdens de eerste twee weken van december, maar vooral op Krampusdag 
(5 en 6 december) gaan ze met veel kabaal massaal de straat op. Ze bonken op de deuren en samen met de heilige Nicolaas gaan ze de huizen binnen om de lieve kinderen cadeautjes te geven en stoute kinderen te straffen. Dit wordt de Krampusloop genoemd. 
Let wel goed op, Krampus is hardhandig en deelt echte klappen uit. Je kunt voor hem dus beter aan de kant gaan als je niet met blauwe plekken thuis wilt komen.

Slide 7 - Diapositive

Slide 8 - Vidéo

Aufgabe Lesen
Lees de tekst "Nikolausgeschenke für Kinder" en
maak daarna de vragen over de tekst.

Slide 9 - Diapositive

Nikolausgeschenke für Kinder
Am Vorabend des 6. Dezember, dem Festtag des heiligen Nikolaus, sollen Kinder ihre Schuhe und Stiefel vor die Türe stellen, damit sie der Heilige auf seinem Weg von Haus zu Haus mit Leckereien wie Erdnüsse, Schokolade, Mandarinen oder Lebkuchen füllen. 

Slide 10 - Diapositive

Vertaal het woord "Geschenke"
A
geesten
B
schapenvacht
C
hoorns
D
cadeaus

Slide 11 - Quiz

Wat moeten de kinderen voor de deur zetten?
A
een wortel
B
schoenen
C
een bakje water
D
een steen

Slide 12 - Quiz

Hoe heet sinterklaas in Duitsland en Oostenrijk?
A
Schampli
B
Krampus
C
Stiefel
D
Nikolaus

Slide 13 - Quiz

Wat voor lekkers krijgen de kinderen?

Slide 14 - Question ouverte

Lied
Een Duits liedje over de Krampus. Bekijk de video.

Die Pagger Buam:
 Kramperl, Kramperl, Besenstiel

Slide 15 - Diapositive

Grammatik
telwoorden en het persoonlijk voornaamwoord.

Slide 16 - Diapositive

Hoe schrijf je 30?

Slide 17 - Question ouverte

Wie schreibt man 40?

Slide 18 - Question ouverte

Wie schreibt man 60?

Slide 19 - Question ouverte

Wie schreibt man 70?

Slide 20 - Question ouverte

Wie schreibt man 100?

Slide 21 - Question ouverte

Persoonlijke voornaamwoorden
ich = ik
du = jij
er = hij
sie = zij
es = het
wir = wij
ihr = jullie
sie = zij meervoud
Sie = u (hoofdletter S dus)

Slide 22 - Diapositive

Het persoonlijk voornaamwoord: ich
A
ik
B
jij
C
hij zij

Slide 23 - Quiz

Het persoonlijk voornaamwoord: hij
A
sie
B
er
C
wie
D
es

Slide 24 - Quiz

Het persoonlijk voornaamwoord: het
A
er
B
es
C
Sie
D
wir

Slide 25 - Quiz

Het persoonlijk voornaamwoord: wij
A
ihr
B
er
C
wir
D
sie

Slide 26 - Quiz

Het persoonlijk voornaamwoord: u
A
Sie
B
sie
C
wir
D
ihr

Slide 27 - Quiz

Aufgaben Kapitel 3 - Stuttgart

Seite 100
Aufgabe 1, 2, 3, 4 und 5

Slide 28 - Diapositive

Fertig! Gut gemacht

Slide 29 - Diapositive