Vandaag leer je vijf (nieuwe) woorden bij het thema Technologie.
Schrijf het woord op en ook de betekenis.
1 / 21
suivant
Slide 1: Diapositive
NT2Middelbare schoolvmbo bLeerjaar 2
Cette leçon contient 21 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.
Éléments de cette leçon
Woordenschat
Vandaag leer je vijf (nieuwe) woorden bij het thema Technologie.
Schrijf het woord op en ook de betekenis.
Slide 1 - Diapositive
het bewustzijn
(zelfstandig naamwoord)
de toestand dat je wakker bent en kunt denken,
je merkt wat er gebeurt / je 'voelt' wat er gebeurt/ je 'ziet' wat er gebeurt
mensen hebben een bewustzijn
bewusteloos (flauw gevallen)= als je je bewustzijn kwijtraakt / kwijt bent
zin: Na het ongeluk was zij haar bewustzijn kwijt, zij was bewusteloos.
zin: Als je goed hebt geslapen is het bewustzijn heel scherp.
Slide 2 - Diapositive
bestaan
(werkwoord)
1. leven, er zijn
het leven leiden
mensen en dieren bestaan
het bestaan = het leven dat je leidt / het leven dat je leeft
2. mogelijk zijn
werkwoord: ik besta (jij/het bestaat), ik bestond, ik heb bestaan
zin: Het bestaan van de mensheid is niet zo goed voor de aarde.
zin: Er bestaat geen vertaling voor het woord 'gezelligheid'. (het is er niet)
zin: Het bestaat niet dat je Nederlands leert als je geen woorden leert.
Slide 3 - Diapositive
bewust
zelf weten dat je iets op een bepaalde manier doet
zelf wetenwaarom je een bepaalde keuze maakt
werkwoord: zich bewust zijn van / ervan bewust zijn ik ben mij bewust van ......, ik was mij bewust van....., ik ben mij bewust geweest van.......
zin: Hij iszich bewust van zijn knappe uiterlijk.
zin: De jongen is ervan bewust dat hij lang en veel moet studeren, omdat Nederlands moeilijk is.
Slide 4 - Diapositive
de fantasie
(zelfstandig naamwoord)
dingen kunnen fantaseren/verzinnen/bedenken die niet echt zijn
fantasierijk/fantasievol/ een levendige fantasie = veel fantasie hebben
synoniem: het verzinsel/ de verbeelding
meervoud: de fantasieën
werkwoord: fantaseren; ik fantaseer, ik fantaseerde, ik heb gefantaseerd
kan leuk zijn/ kan niet leuk zijn
zin: Het meisje schrijft een verhaal met veel fantasie.
zin: De kunstenaar gebruikte in zijn schilderij zijn levendige fantasie.
Slide 5 - Diapositive
de realiteit
(zelfstandig naamwoord)
de toestand zoals dingen echt / in werkelijkheid zijn
realistisch zijn= iemand bekijkt de dingen zoals ze echt zijn
het realisme= laten zien zoals de dingen (in het) echt zijn
synoniem: de werkelijkheid
tegenstelling: de fantasie
zin: Het is niet realistisch te denken dat je miljonair wordt.
zin: De realiteit is dat het steeds warmer wordt op aarde.
Slide 6 - Diapositive
het bewustzijn betekent................... (er zijn meer antwoorden goed)
A
Dat je kunt praten.
B
Dat je kunt denken.
C
Dat je wakker bent.
D
Dat je kunt slapen.
Slide 7 - Quiz
Als je kunt 'merken', kunt 'voelen', kunt 'zien' wat er gebeurt dan noem je dat ..........
A
het geloof
B
het bewustzijn
C
de intelligentie
D
de religie
Slide 8 - Quiz
bewusteloos betekent ................
A
Dat je je van niets meer bewust bent.
B
Dat je je van alles bewust bent.
C
Dat je niet kunt praten en denken.
D
Dat je kunt praten en denken.
Slide 9 - Quiz
Welke betekenissen van bestaan zijn goed?
A
leven
B
er zijn
C
dromen
D
mogelijk zijn
Slide 10 - Quiz
Het bestaat niet dat je alle woorden weet.
Welke betekenis van 'bestaan' wordt hier bedoeld?
A
leven
B
er zijn
C
dromen
D
mogelijk zijn
Slide 11 - Quiz
bewust heeft te maken met ...........
A
zelf iets eten
B
van jezelf iets weten
C
zelf studeren
D
zelf slapen
Slide 12 - Quiz
Als ik ervan bewust ben dat ik veel moet studeren om mijn doel te bereiken dan.......
A
werk ik niet zo hard.
B
ga ik veel slapen.
C
weet ik dat dit hard werken is.
D
ga ik vaak praten met mijn buurman.
Slide 13 - Quiz
Welk werkwoord hoort bij de fantasie (er zijn meer antwoorden goed)
A
fantaseren
B
verzinnen
C
verruilen
D
bedenken
Slide 14 - Quiz
Als ik een levendige fantasie heb dan......
A
dan bedenk ik niet veel leuke dingen.
B
kan ik veel leuke dingen bedenken.
C
dan verzin ik veel leuke dingen.
D
fantaseer ik over leuke dingen.
Slide 15 - Quiz
De schilder heeft een ............schilderij gemaakt, want ik zag veel leuke dingen.
Vul het woord in. Kies uit: vreemd, fantasievol, kleurrijk
Slide 16 - Question ouverte
Met 'de realiteit' wordt bedoeld.....
A
het verzinsel
B
het bewustzijn
C
de fantasie
D
de werkelijkheid
Slide 17 - Quiz
Slide 18 - Question ouverte
De realiteit is dat niet alle leerlingen slagen voor hun examen.
In plaats van 'de realiteit' kun je ook schrijven........
A
In het echt
B
In de fantasie
C
in het bewustzijn
D
In werkelijkheid
Slide 19 - Quiz
Een klein kind is zich niet zo bewust van ............ want het heeft veel fantasie.
(er zijn twee goede antwoorden)
A
de realiteit
B
het bewustzijn
C
de fantasie
D
de werkelijkheid
Slide 20 - Quiz
Zinnen maken! - Schrijf drie zinnen: minimaal met vijf woorden. - Let op hoofdletters, punten, komma's - Gebruik de woorden: fantasie, de realiteit, het bewustzijn, bewust, bestaan