oefentoets H3

Oefenen H3
We gaan deze les aan de slag met wat vragen uit de oefentoetsen.
1 / 10
suivant
Slide 1: Diapositive
EconomieMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 4

Cette leçon contient 10 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Oefenen H3
We gaan deze les aan de slag met wat vragen uit de oefentoetsen.

Slide 1 - Diapositive

Schrijf onder elkaar de vier productiefactoren op. Zet achter
elke productiefactor de juiste beloning. Kies daarbij uit:
loon – pacht – rente – winst.

Slide 2 - Question ouverte

Schrijf onder elkaar de vier productiefactoren op. Zet achter
elke productiefactor de juiste beloning. Kies daarbij uit:
loon – pacht – rente – winst.
Natuur - Pacht
Arbeid - Loon
Kapitaal - Rente
Ondernemerschap - Winst

Slide 3 - Diapositive

In een maand wast Rinus op 680 adressen de ramen. De vaste
kosten in zijn glazenwassersbedrijf bedragen € 1.000 per maand. De
variabele kosten zijn € 0,50 per adres.
Bereken de kostprijs van het ramenwassen per adres.

Slide 4 - Question ouverte

In een maand wast Rinus op 680 adressen de ramen. De vaste
kosten in zijn glazenwassersbedrijf bedragen € 1.000 per maand. De
variabele kosten zijn € 0,50 per adres.
Bereken de kostprijs van het ramenwassen per adres.
(€ 1.000 + 680 × € 0,50) ÷ 680 = € 1.340 ÷ 680 = € 1,97

Slide 5 - Diapositive

Geef van elk van de volgende beweringen aan of deze juist of
onjuist is.
1. Als de vaste kosten stijgen, neemt de kostprijs per product toe.
2. Als de productie toeneemt, dalen de vaste kosten per product.
3. Personeelskosten kunnen vaste kosten zijn, maar soms ook
variabele kosten.

Slide 6 - Question ouverte

Geef van elk van de volgende beweringen aan of deze juist of
onjuist is.
1. Als de vaste kosten stijgen, neemt de kostprijs per product toe.
2. Als de productie toeneemt, dalen de vaste kosten per product.
3. Personeelskosten kunnen vaste kosten zijn, maar soms ook
variabele kosten.
1. juist 
2. juist
3. juist

Slide 7 - Diapositive

Als Kai een nieuwe bestelbus neemt, dan is de aanschafprijs
daarvan € 27.285. Hij rijdt er vier jaar in en verwacht dat de bus
dan nog een restwaarde heeft van € 9.500.
Wat zijn voor Kai de maandelijkse afschrijvingskosten voor deze
bus?
A
€ 197,62
B
€ 370,52
C
€ 568,44
D
€ 4.446,25

Slide 8 - Quiz

Een meubelzaak koopt stoelen in voor € 171 per stuk. De
winkel rekent een brutowinstmarge van 15% van de inkoopprijs. De
btw voor elektronica is 21%.
Bereken de consumentenprijs van een stoel.

Slide 9 - Question ouverte

Inkoopprijs                     € 171
brutowinstmarge        €   25,65         (15 : 100 x 171=)
Verkoopprijs                   € 196,65
BTW                                    €    41,30         (21 : 100 x 196,65=)
Consumentenprijs      € 237,95

Slide 10 - Diapositive