Kader 4 grammar theme 3

• Engels
• Middelbare school
• vmbo k
• Leerjaar 4

THEME 3

KADER 4

GRAMMAR 

Adjectives & Adverbs

One & Ones

Wordorder

Adjectives & Adverbs

Adjectives

• Je gebruikte een bijvoeglijk naamwoord (adjective) om iets te zeggen over een zelfstandig naamwoord

• Press the red button on the right. 
• Collect fifty silver coins. 

Adverbs 

• Je gebruikt een bijwoord om iets te zeggen over een werkwoord (hoe iets gebeurt), een bijvoeglijk naamwoord of een ander bijwoord in de zin. 

• Quickly press the space bar. 
• This is an incredibly difficult level. 

Adverbs

• Je maakt een bijwoord door -ly achter het bijvoeglijk naamwoord te zetten. 

• beautiful - beautifully
• careful - carefully 
• easy- easily

Adverbs 

• Sommige bijwoorden hebben een onregelmatige vorm of hebben dezelfde vorm als het bijvoeglijk naamwoord. 

• He's a good artist. - He draws well. 
• She's a fast runner. - She runs fast. 
• It's a long road. - I took long to get there. 
• 
  

Adjectives/ Adverbs 

• LET OP:
• Na de werkwoorden to be, to seem, to feel, to look, to smell, to sound en to taste gebruik je een bijvoeglijk naamwoord in plaats van een bijwoord. 

• This game looks cool. 
• The bread tastes awful. 
• The band sounds amazing. 
• This gadget is great. 

Max is a ... singer.

1. good
2. well

This hamburger tastes ...

1. awful
2. awfully

I think a Friesian horse is ...

1. beautiful
2. beautifully

Jamie Oliver cooks ...

1. fantastic
2. fantasticly
3. fantastically

He drives the car ...

1. carefully
2. careful

That pizza smells ...

1. nicely
2. nice

You can ... open the box.

1. easy
2. easily
3. easyly

The door _____ opens

She is wearing a ______ dress.

The car ______ drives up the hill

He sings ________

It is ________ one o'clock

Automatically

Beautifully

Slowly

Beautiful

Exactly

Grammar 6

one/ones?

I want to see a movie. Preferably a movie with a strong lead role.

I want to see a movie. Preferably one with a strong lead role.

In short:

-Je gebruikt (the) one of (the) ones om herhaling van een eerder gebruikt woord te voorkomen.
-Je gebruikt one voor woorden in het enkelvoud en ones voor woorden in het meervoud.

This ....is the best.

1. one
2. ones

Fill in: one or ones
This house isn't shaking, but those ... are.

1. one
2. ones

Which do you prefer; this ......or that .....?

1. one/one
2. ones/ones

Small pineapples are sweeter than big......

1. one
2. ones

Word order

In het Engels moet je de volgende volgorde aanhouden om zinnen te maken.

WIE - DOET - WAT - WAAR - WANNEER

John plays football in Joure on Saturdays.

Jenny sings in a band on Mondays

The children play games at school every weekday.

Word order

Een zin kan uit 5 onderdelen bestaan. Zet deze in de juiste volgorde

Wie

Doet

Wat

Waar 

Wanneer

Madonna is a ... singer.

1. terribly
2. terrible