SPA 1F 2022-03-16 WOE

• Spaans
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 1

OBJETIVOS DOELEN

Na deze les...

1. ...weet ik de toetsstof van P3

2. ...heb ik een leerplanning gemaakt

3. ...weet ik hoe ik het beste de grammatica kan leren

Materia Toetsstof

• voca U23 LT págs. 189, 190, 191, 192, 193, 194 
• gramática U23 LT p. 160, 161, 162, 163
• tus apuntes 

> De bezittelijk voornaamwoorden in het meervoud staan bijvoorbeeld niet op bovenstaande bladzijdes, maar moet je wél leren.

Gramática Grammatica

Regelmatige werkwoorden

	tom ar	com er	descubr ir
(yo)	tom o	com o	descubr o
(tú)	tom as	com es	descubr es
(él)	tom a	com e	descubr e
(nosotros)	tom amos	com emos	descubr imos
(vosotros)	tom áis	com éis	descubr ís
(ellos)	tom an	com en	descubr en

uitlegfilmpje

Zien/Kijken

In het Spaans is dit ver

Onregelmatig: ik-vorm & jullie-vorm

Cette vidéo n'est plus disponible

(yo) veo

(tú) ves

(él, ella, usted) ve

(nosotros, nosotras) vemos

(vosotros, vosotras) veis

(ellos, ellas, ustedes) ven

Zijn (/Zich bevinden)

Er zijn in het Spaans drie werkwoorden die 'zijn' betekenen.

hay	estar	ser
gebruik je voor aanwezigheid : wat er is	gebruik je voor plaatsen : waar het zich bevindt	gebruik je in alle andere gevallen
hay wordt niet vervoegd	estoy, estás, está, estamos, estáis, están	soy, eres, es, somos, sois, son

uitlegfilmpje

Estar + voorzetsels

¿Dónde está el gato? Waar is de kat?

>>> El gato está encima de la caja (=op de doos).

>>> El gato está al lado de la caja (=naast de doos).

op	encima de / en
onder	debajo de
achter	detrás de
voor	delante de
naast	al lado de
in	dentro de / en
rechts van	a la derecha de
links van	a la izquierda de
hier	aquí
daar	ahí
tegenover	enfrente de

de + el = del

Lidwoorden (herhaling)

	enkelvoud	meervoud
mannelijk	el	los
vrouwelijk	la	las
mannelijk	un	unos (een paar)
vrouwelijk	una	unas (een paar)

Vraagwoorden

wie?	¿quién? / ¿quiénes?
wat?	¿qué?
waar?	¿dónde?
waar vandaan?	¿de dónde?
hoe?	¿cómo?
wanneer?	¿cuándo?
waarom?	¿por qué?

Ontkenning

Om een zin ontkennend te maken, zet je het woord je 'no' vóór de persoonsvorm:

WEL	NIET
Vivo en una ciudad.	No vivo en una ciudad.
Aquí hay una farmacia.	Aquí no hay una farmacia.
Tú lees un libro.	Tú no lees un libro.

Bezittelijk voornaamwoorden

Enkelvoud

Mi

Tu

Su

Nuestro / Nuestra

Vuestro / Vuestra

Su

Meervoud

Mis

Tus

Sus

Nuestros / Nuestras

Vuestros / Vuestras

Sus

Mijn

Jouw

Zijn / haar / Uw

Ons / onze

Jullie

Hun / uw

uitlegfilmpje

Aanwijzend voornaamwoorden (dit/deze)

este bolígrafo / chico / libro ...

esta pluma / amiga / estantería / casa ...

estos bolígrafos / chicos / libros ...

estas plumas / amigas / estanterías / casas ...

Para + zelfstandig naamwoord vs. heel werkwoord

Para + een zelfstandig naamwoord = voor

Este regalo es para Elena. (Dit cadeau is voor Elena.)

Para + heel werkwoord = om (mee) te

Este boli es para escribir. (Deze pen is om mee te schrijven.)

Aprender Leren

Hoe leer je deze grammatica (goed)?

Planificación Planning

Maak een leerplanning voor de toets.

Klaar? > Begin met leren!