V2 Grammatica 21: vragende en onbepaalde voornaamwoorden


Welkom v2at!
1 / 46
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

Cette leçon contient 46 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 70 min

Éléments de cette leçon


Welkom v2at!

Slide 1 - Diapositive

Programma
  1. 10 minuten lezen
  2. Herhaling grammatica 5: voornaamwoorden
  3. Grammatica 21: vragende en onbepaalde voornaamwoorden
  4. Afsluiting en vooruitblik

Slide 2 - Diapositive

10 minuten lezen

Slide 3 - Diapositive

Welke voornaamwoorden heb je dit jaar geleerd?

Slide 4 - Carte mentale

Persoonlijk voornaamwoord (pers.vnw)
Het persoonlijk voornaamwoord verwijst naar een persoon of een groep personen, zonder ze bij naam te noemen.

Bijvoorbeeld: 
Ik ben de beste.
Zij houden van snoep.

Slide 5 - Diapositive

Bezittelijk voornaamwoord (bez.vnw)
Het bezittelijk voornaamwoord staat bijna altijd voor een zelfstandig naamwoord. 
Het zelfstandig naamwoord is dan van iemand.

Bijvoorbeeld: 
Dat is mijn fiets.
Jouw jas hangt op de kapstok.

Slide 6 - Diapositive

Aanwijzend voornaamwoord (aanw.vnw.)
Het woord zegt het al; het aanwijzend voornaamwoord wijst (bijna) letterlijk iets of iemand aan.

Bijvoorbeeld
Dat is mijn zusje. 
Deze fiets is stuk.

Slide 7 - Diapositive

Betrekkelijk voornaamwoord (betr.vnw.)
Het betrekkelijk voornaamwoord heeft betrekking op het woord dat of de zin die eraan vooraf gaat.

Bijvoorbeeld: 
De jongen die geselecteerd werd, was niet de beste. 
Het regende gister de hele dag. Dat vond ik vervelend.

Slide 8 - Diapositive

Grammatica 21

Doel: Je leert wat vragende en onbepaalde voornaamwoorden zijn. 

Slide 9 - Diapositive

Vragend voornaamwoord
1) wie
2) wat
3) welk(e)
4) wat voor (een)
  • Leer deze woorden uit je hoofd...
  • De woorden duiden een vraag aan.
  • Ze staan niet altijd aan het begin van een vraagzin.
  • Meer zijn er niet!

Slide 10 - Diapositive

Dit zijn GEEN vragend voornaamwoorden!
Een vragend voornaamwoord verwijst naar iets of iemand.

Slide 11 - Diapositive

Wat is een voorbeeld van een vragend voornaamwoord?
A
als
B
waar
C
wie
D
daar

Slide 12 - Quiz

Waar, wanneer, waarom, waardoor, hoe zijn vragende voornaamwoorden.
A
waar
B
niet waar

Slide 13 - Quiz

Waarom vraagt hij welk boek jij leest?

Wat zijn/is de/het vr. vnw.?
A
waarom
B
welk
C
vraagt

Slide 14 - Quiz

Wie gaat er mee naar de Nederlandse les?
Wat zijn/is de/het vr. vnw.?
A
wie
B
mee
C
naar
D
de

Slide 15 - Quiz

Rex vraagt aan Roos wat zij vandaag gedaan heeft.
Wat zijn/is de/het vr. vnw.?
A
vraagt
B
aan
C
wat
D
heeft

Slide 16 - Quiz

Wie heeft dat mooie verhaal geschreven?
Wat zijn/is de/het vr. vnw.?
A
geschreven
B
wie
C
dat
D
heeft

Slide 17 - Quiz

Wat verwacht de directeur toch van mij?
Wat zijn/is de/het vr. vnw.?
A
wat
B
directeur
C
toch
D
mij

Slide 18 - Quiz

Hoe bedoelt u?

Wat zijn/is de/het vr. vnw.?
A
hoe
B
zit er niet in
C
bedoelt
D
u

Slide 19 - Quiz

Wat is het vragend voornaamwoord?

Wie heeft de voordeur open laten staan?

Slide 20 - Question ouverte

Wat is het vragend voornaamwoord?

Naar welk land gaat Rafaël in mei op vakantie?

Slide 21 - Question ouverte

Wat is het vragend voornaamwoord?

De docent vertelt wat voor vragen we op de toets kunnen verwachten.

Slide 22 - Question ouverte

Onbepaald voornaamwoord
Onbepaalde voornaamwoorden zijn onder andere:
iets, niets, iemand, niemand, alles, men, wat, elk, ieder(een).  
 
Een onbepaald voornaamwoord verwijst naar 'iets vaags'.

 Dat kunnen personen of dingen zijn. 

Slide 23 - Diapositive

Onbepaald voornaamwoord

Niemand praat met Piet.

Men zegt dat altijd. 

Ik heb wel iets gehoord. 
 

Slide 24 - Diapositive

Onbepaald voornaamwoord
Drie lastige gevallen: 
1. Het woord je is onbepaald voornaamwoord als het men betekent; 
2. Het woordje wat is onbepaald voornaamwoord als het iets betekent; 
3. Het woordje het is een onbepaald voornaamwoord als het tijd, weer of sfeer aangeeft. (Het regent, het is vakantie)

Slide 25 - Diapositive

Welk woord is een onbepaald voornaamwoord?
A
iets
B
hem
C
niets
D
die

Slide 26 - Quiz

Welk woord is GEEN onbepaald voornaamwoord?
A
men
B
ergens
C
derde
D
iets

Slide 27 - Quiz

Wat is het onbepaald voornaamwoord in deze zin?

Het is hier altijd enorm gezellig.
A
het
B
hier
C
altijd
D
gezellig

Slide 28 - Quiz

Wat is het onbepaald voornaamwoord in deze zin?

Na het kampeerweekend was iedereen uitgeput.
A
na
B
kampeerweekend
C
was
D
iedereen

Slide 29 - Quiz

Wat is het onbepaald voornaamwoord in deze zin?

Sommige mensen houden van Barok.
A
mensen
B
Barok
C
sommige
D
houden

Slide 30 - Quiz

Wat is het onbepaald voornaamwoord in deze zin?

Iedereen kan tellen tot tien.
A
Iedereen
B
tellen
C
tot
D
tien

Slide 31 - Quiz

Wat is het onbepaald voornaamwoord in deze zin?

Wie is die man met de hond?


A
wie
B
hond
C
die
D
Er zit geen onbepaald vnw in deze zin.

Slide 32 - Quiz

Wat is het onbepaald voornaamwoord in deze zin?

Niemand vertelt mij iets!
A
niemand & mij
B
mij & iets
C
iets
D
niemand & iets

Slide 33 - Quiz

Welke zin bevat een onbepaald voornaamwoord?
A
Kun je de afwas doen?
B
Sommigen volgen de regels niet op.

Slide 34 - Quiz

Welke zin bevat een onbepaald voornaamwoord?
A
Het regent heel hard.
B
Het huis is al oud.

Slide 35 - Quiz

Noteer de onbepaalde voornaamwoorden.

Hij zag iets wat de rest niet zag.

Slide 36 - Question ouverte

Noteer de onbepaalde voornaamwoorden.

Men wist daar niets van.

Slide 37 - Question ouverte

Noteer de onbepaalde voornaamwoorden.

Mag ik ook iets?

Slide 38 - Question ouverte

Opdracht maken
  • Maak opdracht 2 pagina 87 van je boek. 
  • Je krijgt de 10 minuten de tijd.
  • Je mag zachtjes overleggen met je buur.
  • Klaar? Ga nog even in je leesboek lezen.

Slide 39 - Diapositive

Opdracht 2 nakijken
a wat voor – vragend voornaamwoord
b het – onbepaald voornaamwoord
c men – onbepaald voornaamwoord
d welke – vragend voornaamwoord
e het – onbepaald voornaamwoord, verschillende – onbepaald voornaamwoord
f iets – onbepaald voornaamwoord, wat – onbepaald voornaamwoord, niemand – onbepaald voornaamwoord

Slide 40 - Diapositive

Lesdoelcheck!
Noem de 4 vragende voornaamwoorden.

Slide 41 - Question ouverte

Lesdoelcheck!
Geef een zin met twee onbepaalde voornaamwoorden.

Slide 42 - Question ouverte

Afsluiting en vooruitblik
Volgende les: woensdag 7 maart
  • Huiswerk: maken opdr. 3 en 7 (p. 87) + leren p. 186-195 en 82, 84 (voorzetselvoorwerp niet) en 86 (wederkerend en wederkerig voornaamwoord niet)
  • Meenemen: leesboek, boek, schrift, pen en LAPTOP
  • Programma: herhaling grammatica

Slide 43 - Diapositive

Opdracht 3 nakijken
a je – persoonlijk voornaamwoord
b zijn – bezittelijk voornaamwoord
hetgeen – betrekkelijk voornaamwoord
sommige – onbepaald voornaamwoord
c zijn – bezittelijk voornaamwoord
d niets – onbepaald voornaamwoord
dat – betrekkelijk voornaamwoord
je – persoonlijk voornaamwoord
mij – persoonlijk voornaamwoord
e je – persoonlijk voornaamwoord
je – persoonlijk voornaamwoord
alle – onbepaald voornaamwoord
Opdracht 3 nakijken
f u – persoonlijk voornaamwoord
g we – persoonlijk voornaamwoord
wat – onbepaald voornaamwoord
h ik – persoonlijk voornaamwoord
het – onbepaald voornaamwoord
wat – vragend voornaamwoord
jij – persoonlijk voornaamwoord
i eenieder – onbepaald voornaamwoord
zijn – bezittelijk voornaamwoord
 

Slide 44 - Diapositive

Opdracht 7 nakijken
a Deze uitspraak doe je als er veel op het spel staat en je er vol voor wilt gaan. Je doet je uiterste best om je doel (alles) te bereiken, zelfs als je daardoor een groter risico loopt om uiteindelijk helemaal met lege handen te staan (niets). Denk bijvoorbeeld aan een voetbalwedstrijd waarbij een team alleen genoeg heeft aan winst. Bij gelijkspel zal iedereen zijn uiterste best doen om nog een doelpunt te maken, ook al loop je daardoor een groter risico om een tegendoelpunt te krijgen en zo zelfs niet met een gelijkspel maar met verlies te eindigen.

b ‘Alles’ en ‘niets’ zijn allebei onbepaalde voornaamwoorden.

c Ze zeggen beide evenveel. Geen van de woorden verwijst naar iets specifieks. Je weet niet precies wat ‘alles’ of ‘niets’ betekent.

Slide 45 - Diapositive

Waar wil je aankomende 20 minuten mee oefenen?
1 vinger: Ik wil oefenen met redekundig ontleden.
2 vingers: Ik wil oefenen met taalkundig ontleden.

Slide 46 - Sondage