S35 - Het vragend en betrekkelijk voornaamwoord

1 / 32
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsSecundair onderwijs

Cette leçon contient 32 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 70 min

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

S35 - Het vragend en betrekkelijk voornaamwoord

Slide 2 - Diapositive

Doelen
Je kunt ...

  1. een vragend voornaamwoord herkennen en benoemen.
  2. een betrekkelijke voornaamwoord herkennen en benoemen.
  3. het vragend en betrekkelijk voornaamwoord correct gebruiken in een communicatieve situatie. 

Slide 3 - Diapositive

Pretest

Slide 4 - Diapositive

Welk voornaamwoord is 'wiens'?
Wiens boek ligt daar nog?

Slide 5 - Question ouverte

Welk voornaamwoord is 'wie'?
Wie te veel snoept, zal veel naar de tandarts moeten.

Slide 6 - Question ouverte

'wat': vragend of betrekkelijk? Zelfstandig of niet-zelfstandig?

Het beste wat Sofie kan doen, is naar hem bellen.

Slide 7 - Question ouverte

Voornaamwoorden
Een voornaamwoord is een woord dat verwijst naar personen, dieren of dingen, zonder die echt te benoemen. Het vervangt dus een zelfstandig naamwoord.

Het vnw zorgt voor minder herhalingen in een tekst, waardoor de tekst vlotter leest. Bv. 'Het boek' > Dit ..., Dat ..., Het ...


Slide 8 - Diapositive

Even opfrissen
Persoonlijk voornaamwoord
Persoon, dier of ding => ik, jij, hij, jij, het, wij etc.

Bezittelijk voornaamwoord
Duidt bezit aan => mijn kind, jullie huis, ons feest (altijd voor zn)



Slide 9 - Diapositive

Even opfrissen
Aanwijzend voornaamwoord
Wijst iets of iemand aan => die, dat, deze, dit

Onbepaald voornaamwoord
Persoon / zaak, maar zegt niet precies om wie of wat het gaat.
Het is een algemene verwijzing: iemand, iets, sommigen 


Slide 10 - Diapositive

Even opfrissen
Wederkerig voornaamwoord
Een wederkerigheid; twee personen doen een actie voor elkaar. elkaar en mekaar

Wederkerend voornaamwoord
Alleen bij werkwoorden die met 'zich' gecombineerd worden
Dit vnw. verwijst áltijd naar het onderwerp van de zin.


Slide 11 - Diapositive

Jouw (boek)
A
Persoonlijk voornaamwoord
B
Bezittelijk voornaamwoord
C
Aanwijzend voornaamwoord
D
Onbepaald voornaamwoord

Slide 12 - Quiz

Welke zin bevat een onbepaald vnw?
A
Kun je de afwas doen?
B
Sommigen volgen de regels niet op.

Slide 13 - Quiz

Hij bracht ons naar dat feest.

HIJ?
A
aanwijzend voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord
C
persoonlijk voornaamwoord
D
vragend voornaamwoord

Slide 14 - Quiz

Niemand vertelt mij iets!

Het onbepaald voornaamwoord is...
A
Niemand & mij
B
Mij & iets
C
iets
D
Niemand & iets

Slide 15 - Quiz

Zij heeft aan hem verkering gevraagd.

Het persoonlijk voornaamwoord is /
de persoonlijke voornaamwoorden zijn ...
A
Zij
B
Zij & aan
C
Hem
D
Zij & hem

Slide 16 - Quiz

Zij kamt haar haar voor de spiegel.

Het persoonlijk voornaamwoord is... /
De persoonlijke voornaamwoorden zijn ...
A
Zij
B
Zij, haar
C
Zij, haar, haar
D
haar

Slide 17 - Quiz

Welke voornaamwoorden kunnen zowel een persoonlijk als een bezittelijk voornaamwoord zijn?
A
jullie
B
ze

Slide 18 - Quiz

Welk woord is het onbepaald voornaamwoord?
A
dat
B
mijn
C
wij
D
iemand

Slide 19 - Quiz

Wat is géén vragend voornaamwoord?
A
Wie
B
Hoe
C
Wat
D
Welk

Slide 20 - Quiz

Wie, wat, waar, waarom zijn allemaal vragende voornaamwoorden.
A
waar
B
niet waar

Slide 21 - Quiz

Welk voornaamwoord is 'zich' in deze zin?
'Hij verslikt zich in zijn hamburger.'
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord
C
wederkerend voornaamwoord
D
wederkerig voornaamwoord

Slide 22 - Quiz

Ze helpen elkaar met hun huiswerk.

'elkaar' is hier een ... ?
A
persoonlijk voornaamwoord
B
wederkerend voornaamwoord
C
betrekkelijk voornaamwoord
D
wederkerig voornaamwoord

Slide 23 - Quiz

Even opfrissen: oefeningen
Ga naar 7.2.1 Test je voorkennis!

Maak deze oefeningen:
  • Basis: 1 + 2 + 3
  • Uitbreiding: 1
 

Slide 24 - Diapositive

Het vragend voornaamwoord
  • verwijst naar personen of dingen
  • 'vraagt' daar iets over
  • vaak vooraan in de zin, soms in het midden
  • wie, wat, welk, welke, wat voor (een), wiens
 

Slide 25 - Diapositive

Zelfstandig vs. niet-zelfstandig
  • Zelfstandig:
    - Wie hoor ik daar aan de deur kloppen?
    - Wat zeg je?
  • Niet-zelfstandig:
     - Welk boek wil je lezen?
    - Wat voor een leraar is ze?
 

Slide 26 - Diapositive

Het betrekkelijk voornaamwoord
  • verwijst naar woord(en) die er vlak voor staan
  • verbindt twee zinnen met elkaar
  • het antecedent = datgene waarnaar het betrekkelijk voornaamwoord verwijst
  • De oefeningen die ik voor Frans moet maken, zijn moeilijk.

Slide 27 - Diapositive

Het betrekkelijk voornaamwoord
  • Let op:
Soms zit het antecedent in het betrekkelijk voornaamwoord zelf ‘ingesloten’, zoals in ‘Wat je vertelt, is geweldig!’ Wat betekent dan in feite ‘dat wat’ of ‘datgene wat’.

Slide 28 - Diapositive

Soorten betrekkelijke voornaamwoorden
  • Die verwijst naar de-woorden en meervoudsvormen.
  • Dat verwijst naar het-woorden.
  • Wie verwijst naar personen en naar het mv in de bijzin
  • Wat verwijst naar hele zinnen of naar onbepaalde woorden en overtreffende trappen. (bv. Het enige wat/dat ik wil ...)

Slide 29 - Diapositive

Oefenen maar ...



Remediëring
Oefening 1

Basis

Oefening 1 + 2 + 3

Nog niet klaar?
Thuis verder afwerken tegen volgende les

Slide 30 - Diapositive

Heb je alles begrepen?
Je kunt een vragend voornaamwoord herkennen en benoemen.
Je kunt een betrekkelijke voornaamwoord herkennen en benoemen.
Je kunt het vragend en betrekkelijk voornaamwoord correct gebruiken in een communicatieve situatie. 
😒🙁😐🙂😃

Slide 31 - Sondage

Slide 32 - Diapositive