3F Stijl

• Nederlands
• MBO
• Studiejaar 2

"Hulpverleners kunnen hen/hun niet goed bereiken."

1. hen
2. hun

Ik vertelde hen/hun het nieuws. 

1. hen
2. hun

Dat is zij/hun/hen tas.

1. zij
2. hun
3. hen

Ik vertelde hen/hun het nieuws. 

1. hen
2. hun

Hun antwoord is duidelijk voor hen.

Wat is 'hen':

1. bezittelijk voornaamwoord
2. persoonlijk voornaamwoord

dat/wat  - die/wie  -  die-dat

Het ... dat ....

Het mooiste wat .... (overtreffend)

Ik heb gewonnen, wat ik heel leuk vind (verwijzen naar zin)

Alles wat net gebeurd is, is vreselijk (onbepaald)

De lepel waarmee ik eet (ding)

De vriendin met wie ik ga winkelen (persoon)

die

wie

dat

wat

Is er iets ___ je wilt vragen?

Ken je ___ buurman wel?

Weet je ___ de langste nagels heeft?

Het olifantje ___ platvoeten heeft.

Het mooiste ___ ik ooit  gezien heb, is de zee.

Alle of allen?

Alle = dingen/dieren

Allen = personen

De kippen waren alle/allen ontsnapt.

1. alle
2. allen

Alle/allen liepen met een rollator.

1. alle
2. allen

Hij heeft alle/allen cola opgedronken.

1. alle
2. allen

Alle / allen pennen doen het nog

1. alle
2. allen

Enkele/Enkelen kozen voor kwarktaart.

1. Enkele
2. Enkelen

(Enkele/enkelen) van die slangen zijn levensgevaarlijk.

1. Enkele
2. Enkelen

In de uitverkoop waren maar enkele/enkelen niet verkocht.

1. enkele
2. enkelen

Zo goed zingen als Patricia kunnen maar enkele/enkelen.

1. enkele
2. enkelen

Groter ... dan

zo ... als

als

dan

Ik eet liever brood ___ chips

Dat is net zo lekker ___ patat

Mijn pc werkt hier prettiger ___ jouw Mac

Liever een Bijbel ___ een Donald Duck

W4O2Ak

https://lessonUp.app/invite/group/zjkhl

W4OP2K

https://lessonUp.app/invite/group/pzkgi