27 januari -

Welkom!
Lezen
Werkwoordelijk gezegde en Lijdend voorwerp
1 / 25
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

Cette leçon contient 25 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Welkom!
Lezen
Werkwoordelijk gezegde en Lijdend voorwerp

Slide 1 - Diapositive

Even herhalen....

Slide 2 - Diapositive

Hoe vind je het onderwerp?

Slide 3 - Diapositive

Wie/wat + gezegde?

Slide 4 - Diapositive

Hoe vind je de pv?

Slide 5 - Diapositive

Vraag, andere tijd, getalsproef

Slide 6 - Diapositive

Kan het onderwerp uit meerdere woorden bestaan?

Slide 7 - Diapositive

Hoe verdeel je een zin in zinsdelen?

Slide 8 - Diapositive

Alles wat voor de persoonsvorm staat of kan staan is één zinsdeel.

Verander de zin van volgorde en kijk welke woorden er bij elkaar blijven staan

Slide 9 - Diapositive

Wat is een werkwoordelijk gezegde?

Slide 10 - Diapositive

Het werkwoordelijk gezegde bestaat alleen uit werkwoorden. 

In sommige zinnen is het werkwoordelijk gezegde gelijk aan de persoonsvorm, soms bestaat het werkwoordelijk gezegde uit de persoonsvorm plus de andere werkwoorden.

Slide 11 - Diapositive

Wat is een lijdend voorwerp?

Slide 12 - Diapositive

De clubleiding wil de vernielzuchtige supporters hun lidmaatschap ontnemen. Wat is het onderwerp?
A
De clubleiding
B
de vernielzuchtige supporters
C
hun lidmaatschap
D
zit er niet in

Slide 13 - Quiz

Volgende week donderdag haalt de taxichauffeur de reizigers om zes uur op. Wat is het wwg?

Slide 14 - Carte mentale

Volgende week donderdag haalt de taxichauffeur de reizigers om zes uur op. Wat is het onderwerp?
A
Volgende week donderdag
B
de taxichauffeur
C
de reizigers
D
om zes uur

Slide 15 - Quiz

Lijdend voorwerp (LV)
Het lijdend voorwerp is het voorwerp dat het onderwerp nodig heeft om de handeling uit te voeren.

Bij sommige werkwoorden bestaat de basiszin uit drie zinsdelen en dan is het derde zinsdeel het lijdend voorwerp.
Vragen: Wat is de handeling? Wie voert de handeling uit? Wat is nodig bij de handeling?

Slide 16 - Diapositive

Lijdend voorwerp (LV)
Je stelt de vraag: wie/wat + wwg + ow?
Het antwoord is het lijdend voorwerp.

Let op: het lijdend voorwerp begint 
NOOIT met een voorzetsel!

Slide 17 - Diapositive

Welke opgaven moeten we maken?​

Wat is het lijdend voorwerp?
A
Welke opgaven
B
we
C
moeten maken
D
zit er niet in

Slide 18 - Quiz

Onze leraar verzamelt oude lp’s.​

Wat is het lijdend voorwerp?
A
Onze leraar
B
verzamelt
C
oude lp's
D
lp's

Slide 19 - Quiz

De verliefde jongen kocht een roos.

Wat is het lijdend voorwerp?
A
De verliefde jongen
B
kocht
C
een roos
D
zit er niet in

Slide 20 - Quiz

Gisteren heeft mijn moeder alle shirts van ons elftal gewassen.
Wat is 'alle shirts van ons elftal'?
A
wwg
B
ond
C
lv
D
az

Slide 21 - Quiz

Cursus 5 Grammatica par. 4 opdracht 1 t/m 6 en par. 5 opdracht 1 t/m 8

Slide 22 - Diapositive

Terugblik Formuleren H2

Hoe kun je variatie aanbrengen in een tekst?

Slide 23 - Diapositive

Variatie
1) variëren in woordkeuze
2) variëren in zinsopbouw (opa, apo, poa, pa)

Slide 24 - Diapositive

Doel
Ik kan mijn tekst aantrekkelijker en duidelijker maken door  het gebruik van voorbeelden

Slide 25 - Diapositive