1E Les 3 Grammatica

GRAMMATICA
Mevrouw Duinhouwer
1 / 15
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

Cette leçon contient 15 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

GRAMMATICA
Mevrouw Duinhouwer

Slide 1 - Diapositive

LESPROGRAMMA
  • Huiswerk nabespreken
  • Instaptoets nakijken in Learnbeat
  • Herhaling zinsdelen 
  • Uitleg Lijdend voorwerp
  • Learnbeat: opdrachten maken 

Slide 2 - Diapositive

Huiswerk nakijken
Kern: opdracht 1 + 4 (blz. 102 + 103)

Slide 3 - Diapositive

Hoe verdeel je een zin in zinsdelen?
1. Je zoekt eerst de persoonsvorm (pv). Maak de zin vragend, dan komt dit werkwoord
    vooraan in de zin te staan. Of zet de zin in een andere tijd. De persoonsvorm verandert.
2. Zet er een streep vóór en achter.
3. Je kijkt of er andere werkwoorden in de zin staan. Als die er zijn, zet je er ook een
    streep vóór en achter.
    Belangrijk: Alle werkwoorden samen vormen het werkwoordelijk gezegde (WG)
4. Alle woorden die al vóór de pv staan, vormen één zinsdeel.
5. Je gaat de overgebleven woorden vóór de pv proberen te zetten. Dat doe je met zoveel
    mogelijk woorden en de zin moet blijven kloppen.

Slide 4 - Diapositive

Uitleg zinsopbouw
Een zin bestaat standaard uit twee basisdelen.
- een deel dat zegt wat de handeling is (= werkwoordelijk gezegde)
- een deel dat zegt wie de handeling uitvoert (= onderwerp)
   vb: Fieke tekent. 

Deze zin kun je uitbreiden door er zinsdelen aan toe te voegen. Die geven extra informatie over bijvoorbeeld: wat, wie aan wie , met wie, wanneer, waar, waarmee, waardoor?
* Fieke / tekent / graag / paarden.
* Fieke / tekent / een paard / met een potlood.
* Fieke / heeft / gisteren / voor haar oma / een paard / getekend / met een potlood.

Slide 5 - Diapositive

Wat weet je over het
lijdend voorwerp?

Slide 6 - Carte mentale

Lijdend voorwerp (LV)
Het lijdend voorwerp is het voorwerp dat het onderwerp nodig heeft om de handeling uit te voeren.

Bij sommige werkwoorden bestaat de basiszin uit drie zinsdelen en dan is het derde zinsdeel het lijdend voorwerp.
Vragen: Wat is de handeling? Wie voert de handeling uit? Wat is nodig bij de handeling?

Slide 7 - Diapositive

Lijdend voorwerp (LV)
Je stelt de vraag: wie/wat + wwg + ow?
Het antwoord is het lijdend voorwerp.

Let op: het lijdend voorwerp begint 
NOOIT met een voorzetsel!

Slide 8 - Diapositive

Welke opgaven moeten we maken?​

Wat is het lijdend voorwerp?
A
Welke opgaven
B
we
C
moeten maken
D
zit er niet in

Slide 9 - Quiz

De verliefde jongen kocht een roos.

Wat is het lijdend voorwerp?
A
De verliefde jongen
B
kocht
C
een roos
D
zit er niet in

Slide 10 - Quiz

Gisteren heeft mijn moeder alle shirts van ons elftal gewassen.
Wat is 'alle shirts van ons elftal'?
A
werkwoordelijk gezegde
B
onderwerp
C
lijdend voorwerp

Slide 11 - Quiz

OPDRACHT

LEARNBEAT

Opdracht Lijdend voorwerp
Opdracht Lijdend voorwerp - extra

Extra oefenen zinsdelen

Slide 12 - Diapositive

Herhaling

  • Persoonsvorm = belangrijkste werkwoord (vraagproef, getalsproef, tijdsproef)
  • Zinsdelen: verplaatsingsproef (welk woord of welke woordgroep kan voor de pv.
  • Werkwoordelijk gezegde = alle werkwoorden uit de zin.
  • Onderwerp = wie/wat + gezegde?
  • Lijdend voorwerp = wat/wie + gezegde + onderwerp?
  • Meewerkend voorwerp geeft aan voor / aan wie iets bestemd is. Aan (voor) wie/wat + gezegde + onderwerp + lijdend voorwerp

Slide 13 - Diapositive

Estafette
Maak groepjes en verdeel de volgende rollen:
- Schrijver : noteert de antwoorden die het groepje bedacht heeft
- Controleur : controleert de antwoorden en checkt de antwoorden bij mij
- Tijdbewaker : houdt de tijd in de gaten 
- Voorzitter : zorgt ervoor dat iedereen met de opdracht bezig is en blijft

  • Jullie krijgen per groepje een opdrachtblad met zinnen. 
  • Jullie krijgen 25 minuten de tijd. 
  • Bedenk een leuke naam voor je team, schrijf deze op het opdrachtblad
timer
25:00

Slide 14 - Diapositive

Estafette
4 groepen
4 zinnen
4 x 4 potten (OW, LV, MV, WWG)

Ieder zinsdeel breng je naar de juiste pot. De groep die als eerste alles goed in de pot heeft, wint! Het moet wel binnen de tijd!

timer
4:00

Slide 15 - Diapositive