Cette leçon contient 40 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.
La durée de la leçon est: 45 min
Éléments de cette leçon
H2: Cel en leven
Slide 1 - Diapositive
Terugblik hoofdstuk 1
Theorie besproken tijdens de les (begrippen)
Voorbeelden gezien van diergedrag (filmpjes)
Basisopdrachten gemaakt (huiswerk)
Practicum gedragsobservatie (verslag)
Slide 2 - Diapositive
Enquête Hoofdstuk 1
de uitleg is duidelijk
tempo is voldoende/goed
docent is (te) veel aan het woord
genoeg tijd voor zelfstandig werken
anders
Slide 3 - Diapositive
Feedback op de lessen over H1
Slide 4 - Question ouverte
H2: Cel en leven
Pak je schrift en beantwoord de volgende vragen:
1. Teken een cel, welke onderdelen weet je nog?
2. Wat is nog kleiner dan een cel?
3. Wat doen cellen? Noem drie voorbeelden.
Je mag overleggen!
timer
4:00
Slide 5 - Diapositive
Onderwerpen H2
Je leert welke organisatieniveaus er zijn en dat emergente eigenschappen kunnen ontstaan.
Je leert wat het betekent dat cellen leven en hoe ze samenwerken
Je leert hoe cellen zijn opgebouwd en hoe de celonderdelen werken
Je leert hoe water, glucose en andere stoffen de cellen in- en uitgaan
Je leert hoe een cel, aan de hand van DNA, zijn eigen eiwitten maakt
Je leert hoe cellen delen en hoe fouten in de celdeling kunnen leiden tot een ziekte als kanker
Slide 6 - Diapositive
Levenskenmerken
Onderbouw
Groeien
Voortplanten
Ademhalen
Uitscheiden
Voeden
Waarnemen
Bewegen
Bovenbouw
Groeien (celdeling)
Voortplanten
Stofwisseling
Waarnemen/reageren
Opgebouwd uit cellen
Organisatie van erfelijk materiaal (DNA/RNA)
Slide 7 - Diapositive
Zijn virussen levende organismen?
ja/nee
Slide 8 - Diapositive
Levenskenmerken virussen
Bovenbouw
Groeien (celdeling)
Voortplanten
Stofwisseling
Waarnemen/reageren
Opgebouwd uit cellen
Organisatie van erfelijk materiaal (DNA/RNA)
Nee, wel vermenigvuldiging
Nee, niet zelfstandig
Nee
Nee, wel adaptatie
Nee
Ja, DNA of RNA
Slide 9 - Diapositive
Organisatieniveaus
Bij biologie kun je dingen op verschillende organisatieniveaus bestuderen.
Van molecuul tot systeem Aarde.
Slide 10 - Diapositive
academicinfluence.com
Slide 11 - Lien
Molecuul
Een structuur die bestaat uit meerdere atomen en met alle eigenschappen van die bepaalde stof
±1 nm = 1x10-9
Slide 12 - Diapositive
Organel
Een onderdeel van een cel met een bepaalde taak
±1 μm = 1x10-6
Slide 13 - Diapositive
Cel
Functionele basiseenheid van elk organisme
± 50 μm
Slide 14 - Diapositive
Weefsel
Een groep cellen met dezelfde functie en ongeveer dezelfde bouw
Slide 15 - Diapositive
Orgaan
Verschillende weefsels die samenwerken aan een bepaalde taak
Slide 16 - Diapositive
Orgaanstelsel
Diverse organen die samen een bepaalde taak uitvoeren
Slide 17 - Diapositive
Organisme
Een levend wezen
Slide 18 - Diapositive
Populatie
Groep organismen van een bepaalde soort in een bepaald gebied
Slide 19 - Diapositive
Levensgemeenschap
Alle organismen (en hun onderlinge relaties) in een bepaald gebied
Slide 20 - Diapositive
Ecosysteem
Een begrensd gebied waarbij de levende en levenloze natuur met elkaar in relatie staan
Slide 21 - Diapositive
Systeem Aarde
Een dynamisch systeem gevormd door alle fysische, chemische en biologische processen op aarde en hun onderlinge interacties
Slide 22 - Diapositive
Huiswerk
Hoofdstuk 1 par 1.5 maken + nakijken
Verslag Gerbils
Slide 23 - Diapositive
H2 par 1: Cel en leven
Deze les kijken we naar:
Emergente eigenschappen
Oppervlakte/inhoud
Stamcellen
Slide 24 - Diapositive
Organisatieniveaus biologie
Bij biologie kun je dingen op verschillende organisatieniveaus bestuderen.
Van molecuul, tot organisme, tot systeem Aarde.
Slide 25 - Diapositive
Levenskenmerken organismen
Beweging
Groei en ontwikkeling
Voortplanting
Stofwisseling
Waarnemen / reageren op prikkels
Organisatie van erfelijk materiaal (DNA/RNA)
Hoe ontstaat leven? Waarom leeft een cel wel en een DNA molecuul niet?
Slide 26 - Diapositive
Emergente eigenschap
De eigenschap ontstaat door interactie.
Pas zichtbaar op een hoger organisatie-niveau.
Slide 27 - Diapositive
Emergente eigenschap
De eigenschap ontstaat door interactie.
Pas zichtbaar op een hoger organisatie-niveau.
Slide 28 - Diapositive
Oppervlakte/ inhoud
Uit hoeveel cellen bestaat het menselijk lichaam?
Hoeveel bacterien zitten er op het menselijk lichaam?
Waarom zijn cellen eigenlijk zo klein?
Je mag met elkaar overleggen.
timer
2:00
Slide 29 - Diapositive
Oppervlakte/ inhoud
Een cel kan niet groter zijn omdat anders de oppervlakte (mogelijkheid tot uitwisseling van stoffen) te klein wordt t.o.v. de inhoud van de cel.
(uitzondering: de eicel)
Slide 30 - Diapositive
Eicel tot organisme
Celdifferentiatie:
Stamcellen --> gespecialiseerde cellen.
Slide 31 - Diapositive
Stamcellen
Omnipotente stamcellen
(vroege embryonale ontwikkeling - zygote)
Pluripotente stamcellen (embryo, foetus)
Unipotente stamcellen (bijv. fibroblasten)
Slide 32 - Diapositive
Cellen/ suikerziekte
Het boek gebruikt een voorbeeld van het denken in organisatieniveaus en het toepassen van stamcellen: diabetes type I
Slide 33 - Diapositive
Cellen/ suikerziekte
Eilandjes van langerhans: gespecialiseerde cellen in de alvleesklier die insuline maken (nodig voor de regeling van de glucose concentratie in het bloed).
Bij mensen met Diabetes type 1 zijn deze cellen beschadigd en maken dus geen insuline meer aan.
Slide 34 - Diapositive
Cellen/ suikerziekte
Oplossingen (4 organisatieniveaus):
Insuline spuiten
Weefseltransplantatie (eilandjes van langerhans)
Orgaantransplantatie (alvleesklier)
Stamceltransplantatie (uit het beenmerg)
Slide 35 - Diapositive
Huiswerk
Maken par 2.1 opdr 2, 4, 5, 7, 8, 9, 10, 13, 17, 20, 21
Bij dit hoofdstuk heb je Binas nodig!
Slide 36 - Diapositive
Organisatieniveau van groot naar klein
A
orgaan -organisme -weefsel -cel -organenstelsel
B
organisme- organenstelsel- orgaan - weefsel - cel
C
weefsel - cel- orgaan - organisme- organenstelsel
D
organenstelsel- orgaan - organisme - weefsel- cel
Slide 37 - Quiz
Zoogdieren verliezen veel warmte via de huid. Ten opzichte van ijsberen zijn bruine beren daarom
A
Groter
B
Kleiner
Slide 38 - Quiz
Vroeger (560 miljoen jaar geleden) zat er 31% zuurstof in de lucht. Insecten waren toen