16.Februar: K 5/Vokabeln/ein Rezept

Essen und Trinken
1 / 42
suivant
Slide 1: Diapositive
DuitsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1,2

Cette leçon contient 42 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 40 min

Éléments de cette leçon

Essen und Trinken

Slide 1 - Diapositive

Verben wiederholen
Bitte einloggen

Slide 2 - Diapositive

ich
du
er / sie /es
wir
ihr
Sie / sie
timer
1:00
- en
- st
-e
- t
- t

Slide 3 - Question de remorquage

er (versorgen)

Slide 4 - Question ouverte

wir (essen)

Slide 5 - Question ouverte

Voltooid deelwoord van:
wohnen

Slide 6 - Question ouverte

Inhalt dieser Stunde
1. Idiom
2. Rezepte
3. B: Wortschatz
4. Aussprache
4. An die Arbeit!
Ziel(e):
  • Je kunt eenvoudige reportage over eten en drinken begrijpen.
  • Je kent de betekenis van de woorden van de Lernliste D-N: A Sehen.
  • Am Ende dieser Stunde kannst du erzählen was du isst und trinkst zum Frühstück, zu Mittag und zu Abend.

Slide 7 - Diapositive

Achtung: Wörter übersetzen

Slide 8 - Diapositive

1/5 Übersetze:
Getreide (Es gibt viele verschiedene Getreidesorten)
A
getijde
B
graag
C
kruiden
D
broodsoorten

Slide 9 - Quiz

2/5 Übersetze:
die Zutaten (ein Kuchen hat vier verschieden Zutaten)
A
kruiden
B
meelsoorte
C
suikers
D
ingrediënten

Slide 10 - Quiz

3/5 Übersetze:
Geschwindigkeit (Der Teig wird zuerst mit langsamer Geschwindigkeit geknetet).
A
snelheid
B
duizeligheid
C
temperatuur
D
rijzen

Slide 11 - Quiz

4/5 Übersetze:
begeistert (Du wirst von dem Essen begeistert sein).
A
beledigd
B
noodzakelijk
C
enthousiast
D
gek

Slide 12 - Quiz

5/5 Kombiniere.
timer
1:30
die Flasche
das Frühstück
der Zucker
die Speisekarte
die Nudeln
der Salat
das Obst
das Gemüse
heiß

Slide 13 - Question de remorquage

Die Hausaufgabe für heute: 
Was? Was möchtest du gerne essen oder kochen? Finde heraus!
Schritt 1) Suche ein deutsches Rezept und mache ein screenshot.
Schritt 2) Übersetze das ganze Rezept ins Niederländische. Mache eine Wörterliste dazu.
Schritt 3) Bedenke mindestens 3 Fragen zum Rezept für deine Klassenkameraden. Notiere auch die Antworten dazu.
Wie? individuell / zu zweit
Wie lange? 15 Minuten


Fertig? Mache die Aufgaben zu Teil B Wortschatz oder mache 'slim stampen'
Upload de tekst en opdrachten op de volgende dia's in LessonUp. En wie weet maken jouw klasgenoten wel jouw leesopdrachten!
timer
15:00

Slide 14 - Diapositive

Suche ein deutsches Rezept (screenshot).
Lade das Rezept hier hoch.

Slide 15 - Question ouverte

Notiere hier die Fragen.

Slide 16 - Question ouverte

Wichtige Wörter in einem Rezept
  1. Zubereitung  - bereiding
  2. EL - Esslöffel - eetlepel
  3. TL - Teelöffel - teelepel
  4. ML - Milliliter
  5. g - gram
  6. Stk - stück (stuks)
  7. Pk - Päckchen - pakje/zakje
  8. Prise - een beetje
  9. Zutaten - ingrediënten 

Slide 17 - Diapositive

Herhaling: der ich- und ach-Laut
(Seite 156) 
De ch na een a, o en u als ch in lachen (let op: niet zo hard als in het Nederlands)  Beispiele: machen, Mittwoch, Buch
Tip:  de Ach-Laut komt na alle klinkers van het woord auto.

De ch in alle andere gevallen spreek je hem zacht uit 
Beispiele: ich, nicht, leicht, Rechnung

Slide 18 - Diapositive

Ach-Laut: Na o, u, au en a hoor de Nederlandse 'ch'.
Ich-Laut: Na alle andere letters een 'zachte g'
Wie spricht man das 'ch' aus? -  
Sleep naar het juiste vakje.
Ach-Laut:
NL 'ch'
Ich-Laut:
'zachte g'
 das Brötchen
die Rechnung
kochen
die Küche
der Nachtisch

Slide 19 - Question de remorquage

Wähle: (k)ein oder (k)eine

Slide 20 - Diapositive

Schema lidwoorden

Slide 21 - Diapositive

Geef aan ein / eine

Salat (m)

Slide 22 - Question ouverte

Geef aan ein / eine
Pferd (o)

Slide 23 - Question ouverte

Geef aan ein / eine
Maus (v)

Slide 24 - Question ouverte

Geef aan kein / keine
Spinnen (mv)

Slide 25 - Question ouverte

die Possessivpronomen
de bezittelijke voornaamwoorden
Wat zijn dat?
Noem een paar voorbeelden

Slide 26 - Diapositive

mijn
jouw / je
zijn
haar
ons / onze
jullie
hun
uw
unser-
ihr-
dein-
mein-
sein- 
Ihr
euer- 

Slide 27 - Question de remorquage

De vertaling van "Ihr"
A
jouw
B
mijn
C
ons
D
uw

Slide 28 - Quiz

De vertaling van "ihr"
(twee antwoorden)
A
mijn
B
hun
C
haar
D
jullie

Slide 29 - Quiz

Vertaling
mijn

Slide 30 - Question ouverte

Vertaling
jullie

Slide 31 - Question ouverte

Vertaling
hun

Slide 32 - Question ouverte

Vertaling:
(uw) Haus (o)
A
unser
B
Ihr
C
unsere
D
Ihre

Slide 33 - Quiz

Vertaling:
(jullie) Pferde (mv)
A
eure
B
unsere
C
euer
D
unser

Slide 34 - Quiz

Vertaling:
(mijn) Buch (o)

Slide 35 - Question ouverte

Vertaling:
(hun) Buch (o)

Slide 36 - Question ouverte

Vertaling:
(ons) Hausaufgaben(mv)

Slide 37 - Question ouverte

Vertaling:
(jouw) Mutter (v)

Slide 38 - Question ouverte

Auftrag (opdracht)

Was? Mache die Aufgaben .
Mit wem? zu zweit
Hilfsmittel? Lernliste Nl-Du
Wie lange? 15 Minuten
Ergebnis? Je hebt je lesrooster compleet ingevuld en kunt je vakken in het Duits benoemen

timer
15:00

Slide 39 - Diapositive

?
Ga naar Quizlet en leer de woordjes van Kapitel 5
via: https://quizlet.com/join/ZfatVhv4Y
op scan de QR-code:



Slide 40 - Diapositive

Hoe vond je deze les?
😒🙁😐🙂😃

Slide 41 - Sondage

Hausaufgaben für nächste Woche:
Kapitel 5 - TEIL B

Slide 42 - Diapositive