bij les 19 :bezittelijke en persoonlijke voornaamwoorden

Eenvoudige 
Basisgrammatica NT2 
1 / 34
suivant
Slide 1: Diapositive
NT2Middelbare schoolvmboLeerjaar 1

Cette leçon contient 34 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

Eenvoudige 
Basisgrammatica NT2 

Slide 1 - Diapositive

persoonlijk voornaamwoord
Persoonwoord

Slide 2 - Diapositive

Slide 3 - Diapositive

Slide 4 - Lien

Slide 5 - Lien

Wat is het persoonlijke voornaamwoord in de zin?
Hij maakt de opdrachten.
A
maakt
B
de
C
hij
D
opdrachten

Slide 6 - Quiz

Wat is het persoonlijke voornaamwoord in de zin?
Jullie worden steeds beter.
A
jullie
B
steeds
C
worden
D
beter

Slide 7 - Quiz

Wat is het persoonlijke voornaamwoord in de zin?
De juf zegt dat ook tegen hen.
A
juf
B
zegt
C
tegen
D
hen

Slide 8 - Quiz

Wat is het/ zijn de persoonlijke voornaamwoord in de zin?
Ik ga naar jou.
A
ik
B
jou
C
ga
D
ik en jou

Slide 9 - Quiz

Wat is het persoonlijke voornaamwoord in de zin?
Het regent al de hele dag.
A
Het
B
regent
C
hele
D
dag

Slide 10 - Quiz

Wat is het/ zijn de persoonlijke voornaamwoord in de zin?
Ik geef de werkboeken aan hem.
A
ik
B
ik en hem
C
hem
D
werkboeken

Slide 11 - Quiz

De tandarts is vandaag afwezig,  want                 is ziek.                 
Nina vindt John leuk. Ze is verliefd op 
Wanneer gaan                     verhuizen?
Hoeveel boterhammen eet                   per dag? 
hij
je
hem
zij

Slide 12 - Question de remorquage

Slide 13 - Diapositive

~ Mijn moeder staat altijd voor mij klaar.
~ Gaan we naar zijn huis of naar jouw huis?
~ Waar staan jullie tassen?
~ De dolfijn slikt zijn vis in één keer in.
~ De bibliotheek heeft haar deuren moeten sluiten.

Slide 14 - Diapositive

~ Mijn moeder staat altijd voor mij klaar.
~ Gaan we naar zijn huis of naar jouw huis?
~ Waar staan jullie tassen?
~ De dolfijn slikt zijn vis in één keer in.
~ De bibliotheek heeft haar deuren moeten sluiten.

Slide 15 - Diapositive

Slide 16 - Diapositive

Wat is/zijn de bezittelijke voornaamwoorden in de volgende zinnen?

Slide 17 - Diapositive

Mijn kamer is een grote bende terwijl zijn kamer heel netjes is.

Slide 18 - Question ouverte

Van onze ouders moeten wij de afwas doen.

Slide 19 - Question ouverte

Jouw schrift lag in hun kamer en ons boek lag daar ook.

Slide 20 - Question ouverte

Ik heb de spelcomputer van jouw zusje geleend.

Slide 21 - Question ouverte

Ik wil dus snel de computer terug, het is ook de mijne!

Slide 22 - Question ouverte

Is het een persoonlijk voornaamwoord of een bezittelijk voornaamwoord?

Slide 23 - Diapositive

Zijn deze oorbellen van haar?

'haar' is een
A
bezittelijk vnw.
B
persoonlijk vnw.

Slide 24 - Quiz

Komen jullie ook naar de kampioenswedstrijd kijken?

'jullie' is een
A
bezittelijk vnw.
B
persoonlijk vnw.

Slide 25 - Quiz

Jullie paspoorten zijn niet meer geldig.

'Jullie' is een
A
bezittelijk vnw.
B
persoonlijk vnw.

Slide 26 - Quiz

Deze spaghetti is speciaal voor mij gemaakt.

'mij' is een
A
bezittelijk vnw.
B
persoonlijk vnw.

Slide 27 - Quiz

Slide 28 - Lien

dit of dat hoort bij het
Dit dier loopt op straat.
Van wie is het?

Dit potlood ligt op de grond.
Van wie is het?

Ik ben mijn boek kwijt.
Wie heeft het?

Slide 29 - Diapositive

deze of die hoort bij de
Die hond loopt op straat.
Van wie is hij?

Deze boeken liggen op de grond.
Van wie zijn ze?

Ik ben mijn rugtas kwijt.
Wie heeft hem gezien?

Slide 30 - Diapositive

één of meer
Ahmed is zoek. De meester roept hem.

Alya is weg. De meester roept haar.

De hele klas is weg. De juf zoekt ze.

Slide 31 - Diapositive

De bakker geeft mijn zusjes twee broodjes. Hij geeft ze aan ......

Slide 32 - Question ouverte

Jij bent lief. Ik vind ....... aardig.

Slide 33 - Question ouverte

Ik ben jouw tas vergeten.
Mag ik ......... halen?
A
hem
B
haar
C
het
D
zijn

Slide 34 - Quiz